Ervaar zorgeloos boekhouden en haal het maximale uit uw bedrijf.
27 juni 2014.
De Hoge Raad heeft de bijzondere omstandigheden die een rol kunnen spelen bij toekenning van immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn aangescherpt. Zo wordt van een belastingplichtige niet verwacht dat hij aandringt op een spoedige behandeling en heeft een kort uitstel in verband met het aanleveren van stukken geen invloed op die redelijke termijn.
In een procedure inzake voor de jaren 2001, 2002 en 2003 vastgestelde aanslagen van een belastingplichtige had Hof Den Haag in 2011 zowel de inspecteur (bezwaar) als de minister van Veiligheid en Justitie (beroep) veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade. De belastingplichtige was het niet eens met de door het hof toegekende schadevergoeding en stapte naar de Hoge Raad. In deze procedure heeft de Hoge Raad de omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de toekenning van immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn aangescherpt.
Eerder heeft de Hoge Raad al bepaald dat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsprocedure in eerste aanleg twee jaar is. Ook voor een hoger beroep geldt een redelijke termijn van twee jaar. Als die termijn wordt overschreden heeft men recht op een immateriële schadevergoeding van € 500 per halfjaar. De overschrijding kan worden beperkt als er sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze zaak oordeelde het hof dat er sprake was van die bijzondere omstandigheden en dat de overschrijding van de bezwaarfase voor de helft aan de belastingplichtige en de ander helft aan de inspecteur moest worden toebedeeld. Het hof stelde dat de belastingplichtige had moeten aandringen op een spoedige behandeling. De Hoge Raad wijst op eerdere rechtspraak en oordeelt dat een verzoek om vergoeding van immateriële schade niet kan worden afgewezen of beperkt omdat de belastingplichtige niet heeft aangedrongen op een spoedige behandeling van zijn zaak om overschrijding van de redelijke termijn te voorkomen. Ook de drie maanden uitstel waar de belastingplichtige in de beroepsfase om had gevraagd is volgens de Hoge Raad geen aanleiding om af te wijken van de vuistregels van de Hoge Raad. Partijen moeten de gelegenheid krijgen voor herstel van eventuele verzuimen in hun bezwaar- en beroepschrift en ook is het niet ongebruikelijk dat partijen uitstel krijgen om verdere processtukken te kunnen indienen. Van dit tijdsverloop kan niet worden gezegd dat dit wordt veroorzaakt door een bijzonder omstandigheid. Ook een andere korting (voor drie maanden) op de vergoeding omdat de belastingplichtige al kon vermoeden dat hij geen gelijk zou krijgen (vanwege een eerdere vergelijkbare procedure) wordt niet door de Hoge Raad geaccepteerd. Volgens de Hoge Raad is voor de bepaling van de hoogte van de toe te kennen vergoeding de mate waarin de belastingplichtige daadwerkelijk spanning en frustratie heeft ondervonden in beginsel niet van belang (de zaak kan bijvoorbeeld betrekking hebben op een zeer gering financieel belang). Ook omstandigheid dat sprake is van een (zeer) geringe kans op succes is voor de Hoge Raad geen reden om een korting toe te passen op de vergoeding. Bron: HR 20-06-2014