Een woning die nog moet worden verbouwd of in aanbouw is, kan onder voorwaarden al
kwalificeren als eigen woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting. Daaronder valt
niet de situatie dat men de woning niet betrekt omdat de medische voorzieningen in
de omgeving niet toereikend zijn.
Een man woont van 7Â september 2015 tot en met 25Â oktober 2021 in Duitsland. Vanaf
26Â oktober 2021 woont hij in een woning in Nederland. Die woning is op 1Â juli 2011
door de man en zijn echtgenote aangekocht. De woning is medio 2013 opgeleverd. Het
echtpaar is echter vanwege de betere medische voorzieningen in Duitsland blijven wonen.
Na het overlijden van de vrouw, is de man in Nederland komen wonen. In zijn aangiften
2017 en 2018 brengt de man rente van hypothecaire lening in aftrek. De Belastingdienst
corrigeert die aangiften. Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het vervolgens de
vraag of de woning kwalificeert als eigen woning of behoort tot de grondslag van het
inkomen uit sparen en beleggen.
Woning die wordt verbouwd of in aanbouw is In de Wet inkomstenbelasting is ook sprake van een eigen woning als een woning nog
moet worden verbouwd of als een woning in aanbouw is. Volgens de rechtbank is deze
bepaling opgenomen omdat de woning dan nog niet kan worden betrokken. De woning van
de man is in 2013 opgeleverd. Die woning kon toen betrokken worden. De man en zijn
echtgenote hebben er bewust voor gekozen om duurzaam in Duitsland te blijven wonen
vanwege de betere medische voorzieningen. De woning is geen eigen woning in de zin
van de Wet inkomstenbelasting. De rente is niet aftrekbaar.
Werkelijk rendement woning in box 3 Toepassing van de Wet rechtsherstel leidt niet tot een vermindering van de aanslagen.
Daarom moet in afwijking van die wet compensatie worden geboden. De rechtbank bepaalt
daarom dat de woning alleen voor het daadwerkelijke rendement in de heffing kan worden
betrokken. Daarbij laat het criterium ‘werkelijk rendement’ geen ruimte voor enig
fictief rendement berekend naar het eigenwoningforfait. Tussen partijen staat vast
dat het werkelijke rendement nihil is. De rendementsgrondslag box 3 bedraagt daarom
nihil.
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de regeling tot aanpassing
van het minimumuurloon per 1Â januari 2024 gepubliceerd. Het minimumuurloon wordt met
3,73% verhoogd ten opzichte van het uurbedrag dat op 1Â juli 2023 gold op basis van
een 36-urige werkweek.
Per 1Â januari 2024 treedt de door beide Kamers aangenomen Wet invoering minimumuurloon
in werking. De invoering van het minimumuurloon is een wijziging in de systematiek
van het minimumloon. Vanaf 1Â januari 2024 is het verplicht om werknemers per uur minimaal
het wettelijke minimumuurloon te betalen. De invoering van het minimumuurloon betekent
dat er geen vaste minimum dag-, week- en maandlonen meer voorgeschreven worden door
de wet. Per sector kan de omvang van een voltijds dienstverband verschillen (bijvoorbeeld
36, 38 of 40Â uur per week).
Het wettelijk minimumuurloon voor werknemers van 21 jaar en ouder bedraagt per 1Â januari
2024:
per uur: € 13,27;
referentiemaandloon.
Het referentiemaandloon van € 2.069,40 (art. 8 lid 1 onderdeel b WML) dient niet langer
als basis voor het minimumloon waarop de werknemer uit hoofde van een dienstbetrekking
recht heeft. Het referentiemaandloon wordt nog wel gebruikt voor het vaststellen van
de hoogte en de indexatie van diverse uitkeringen.
Minimumjeugdlonen
De hiermee corresponderende wettelijke minimumjeugdlonen per 1 januari 2024 zijn:
Leeftijd
Staffeling
Per uur
20 jaar
80%
€ 10,62
19 jaar
60%
€ 7,96
18 jaar
50%
€ 6,64
17 jaar
39,5%
€ 5,24
16 jaar
34,5%
€ 4,58
15 jaar
30%
€ 3,98
Voor werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst die is aangegaan
in verband met een beroepsbegeleidende leerweg (bbl) gelden alternatieve staffels,
die zijn vastgesteld in het Besluit minimumjeugdloon. Voor leerlingen in de bbl in
de leeftijd van 15 tot en met 17 jaar en 21 jaar gelden de bovenstaande bedragen.
In afwijking van bovenstaande gelden voor leerlingen in de bbl in de leeftijd van
18 tot en met 20 jaar de hiermee corresponderende wettelijke minimumjeugdlonen:
Voor blootstelling aan reprotoxische stoffen gaan strengere regels gelden. De EU-richtlijn
over stoffen die kanker of schade aan het DNA kunnen veroorzaken gaat ook voor reprotoxische
stoffen gelden.
Als werknemers tijdens het werk worden blootgesteld aan zogenaamde reprotoxische stoffen
kan dat schadelijke effecten hebben op de voortplanting, het ongeboren kind en/of
borstvoeding. De Europese Unie heeft daarom de richtlijn over chemische stoffen aangepast,
zodat de strengere regels die al gelden voor stoffen die kanker of schade aan het
DNA kunnen veroorzaken, ook gelden voor deze reprotoxische stoffen. Werkgevers moeten
meer voorzorgsmaatregelen nemen om hun medewerkers te beschermen tegen de risico’s
van deze stoffen. Daarnaast worden EU-grenswaarden vastgesteld voor de stoffen benzeen,
nikkelverbindingen en acrylonitril. Nederland is verplicht de richtlijn uit te werken
in de nationale regelgeving. Daartoe zijn aanpassingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit
en de Arbeidsomstandighedenregeling opgesteld.
Op twee punten gaan de aanpassingen verder dan de Europese richtlijn. Ten eerste wordt
een bewaartermijn van de registratie van blootstelling door bedrijven aangehouden
van de veertig jaar. Dit geldt al voor kankerverwekkende stoffen, maar is langer dan
de vijf jaar die de EU-richtlijn aangeeft. Daarmee is het beter mogelijk de gevolgen
van blootstelling vast te stellen. Ten tweede gelden voor het werken met reprotoxische
stoffen waarvan niet duidelijk is of er een veilig blootstellingsniveau bestaat, dezelfde
regels als voor stoffen waarvan het duidelijk is dat er geen veilige maximale waarde
is. Werkgevers moeten in dat geval de blootstelling altijd zo laag houden als technisch
mogelijk is. Er kan tot 29Â december 2023 op deze internetconsultatie worden gereageerd.
Volgens de Hoge Raad komt er aan een beschikking fiscale eenheid vennootschapsbelasting
geen formele rechtskracht toe. Wel kan een bv onder omstandigheden aan een afgegeven
beschikking vertrouwen ontlenen dat sprake is van een fiscale eenheid, ondanks dat
niet aan de wettelijke voorwaarden daarvoor is voldaan.
Op verzoek van een bv en haar dochtervennootschap heeft de inspecteur bij beschikking
van 21Â maart 2011 besloten dat er een fiscale eenheid vennootschapsbelasting tussen
hen bestaat. In de aangifte vennootschapsbelasting 2010 heeft de bv het verlies van
de dochtermaatschappij geclaimd. Zowel de aanslag vennootschapsbelasting 2010 als
de beschikking voor verliesvaststelling zijn overeenkomstig de aangifte vastgesteld.
Later is de inspecteur van mening veranderd en beweert dat er nooit sprake is geweest
van een fiscale eenheid tussen belanghebbende en de dochtermaatschappij. Hierdoor
heeft hij nagevorderd en het verlies herzien.
Uitleg Hoge Raad over beschikking fiscale eenheid Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat de inspecteur gebonden is aan de beschikking fiscale
eenheid voor het verleden. De staatssecretaris heeft cassatie ingesteld. De Hoge Raad
casseert het oordeel van Hof Den Bosch. Volgens de Hoge Raad gaat de betekenis van
een beschikking fiscale eenheid namelijk niet zover dat deze automatisch betekent
dat er een fiscale eenheid ontstaat als niet aan de vereisten daarvoor is voldaan.
Daarom is intrekking of herziening van de beschikking fiscale eenheid in deze gevallen
niet noodzakelijk om te voorkomen dat dit gevolg plaatsvindt. De afwijkende oordelen
van het hof zijn onjuist. De Hoge Raad verwijst de zaak naar een ander gerechtshof.
In het kader van deze verwijzingsprocedure merkt de Hoge Raad op dat een beschikking
fiscale eenheid wel als een expliciete toezegging kan worden opgevat, die onder bepaalde
omstandigheden het gerechtvaardigd vertrouwen wekt bij de betrokken belastingplichtigen
dat zij een fiscale eenheid vormen. Vervolgens legt de Hoge Raad het geldende juridische
kader hiervoor uit.
Inspecteur niet gebonden aan foutieve beschikking Daarnaast legt de Hoge Raad uit dat belanghebbende niet kan afleiden uit de ‘Instructie
herzien of intrekkingen van beschikkingen’ van de Belastingdienst dat de inspecteur
gebonden is aan de beschikking fiscale eenheid.
Oordeel Hoge Raad De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep gegrond en verwijst de zaak naar een ander
hof voor onderzoek naar de vraag of de bv vertrouwen heeft kunnen ontlenen aan de
beschikking fiscale eenheid Vennootschapsbelasting.
Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant is de afkoopsom die de huurder ontvangt voor
de beëindiging van de huurovereenkomst van het bedrijfspand belast met btw. Die afkoopsom
volgt namelijk het regime van de huurovereenkomst. Bij het aangaan van de huurovereenkomst
is gekozen voor met btw-belaste verhuur.