Overdrachtsbelasting wordt geheven over de waarde van de onroerende zaak op het moment
van verkrijging. Die waarde is de waarde in het economische verkeer, maar ten minste
het bedrag van de tegenprestatie.
Een man en vrouw kopen op 18 mei 2022 gezamenlijk een woning voor € 395.000. De man
en vrouw zijn in 2022 jonger dan 35 jaar. Een taxateur heeft de woning op 11 mei 2022
getaxeerd op € 430.000. Op 1 augustus 2022 is de woning geleverd. De man en vrouw
hebben € 8.600 (2% over € 430.000) overdrachtsbelasting voldaan, maar hebben bezwaar
gemaakt tegen de voldoening van deze overdrachtsbelasting. Het bezwaar is afgewezen.
Bij Rechtbank Den Haag is in geschil wat de maatstaf van heffing is en of de startersvrijstelling
van toepassing is.
Taxatierapport betrouwbaar De inspecteur wijst allereerst naar het taxatierapport. Volgens de rechtbank biedt
het taxatierapport overtuigend steun voor het oordeel dat de waarde van de woning
in het economische verkeer hoger is dan de overeengekomen koopsom. De waarde is drie
maanden voor de datum waarop de woning is verkregen bepaald, in een stijgende woningmarkt.
De getaxeerde waarde is € 35.000 hoger dan de koopsom, dit is geen marginale afwijking.
Verder zijn er volgens de rechtbank geen aanwijzingen dat het taxatierapport onzorgvuldig
tot stand zou zijn gekomen.
Woning niet in het openbaar aangeboden Ook is de woning niet door tussenkomst van een aankoop- of verkoopmakelaar in het
openbaar aangeboden. De woning is dus niet op de meest geschikte wijze na de beste
voorbereiding verkocht aan de meestbiedende gegadigde. Het gelijk is aan de inspecteur.
De startersvrijstelling overdrachtsbelasting is niet van toepassing.
Bron: Rb. Den Haag 23-11-2023 (gepubl. 11-03-2024).
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat een echtpaar dat woonachtig was in Zwitserland,
fiscaal gezien in Nederland woonachtig is. Omdat de ontvangen dividenduitkering in
het buitenland is opgekomen, is daarop de verlengde navorderingstermijn van toepassing.
Tot 15 december 2009 staat een echtpaar ingeschreven in een Nederlandse gemeente.
Vanaf 17 december 2009 staan ze ingeschreven in Zwitserland. De man is dga en heeft
vastgoed in Nederland. Tot het vastgoed behoort ook de woning waarin het stel heeft
gewoond voordat ze naar Zwitserland zijn verhuisd. Het was de bedoeling om de woning
te verkopen. Dat is echter niet gelukt en sinds 2021 woont het echtpaar weer in de
woning in Nederland. Na een boekenonderzoek neemt de inspecteur voor het jaar 2011
het standpunt in dat het echtpaar in Nederland woont en vordert na vanwege een ontvangen
dividenduitkering van € 10 miljoen. Bij Hof Arnhem-Leeuwarden is onder meer in geschil
of de woonplaats van het echtpaar in Zwitserland is en of de inspecteur kan navorderen
met toepassing van de verlengde navorderingstermijn.
Woonplaats Het hof stelt vast dat het echtpaar in ieder geval tot eind 2009 in een woning in
Nederland heeft gewoond. Deze woning heeft het echtpaar tot en met 2011 gemeubileerd
ter beschikking gestaan. Ook staat vast dat het echtpaar tot en met 2011 daadwerkelijk
regelmatig in deze woning verbleef. Verder beschikt het echtpaar in 2011 over bankrekeningen
in Nederland en over auto’s. De echtelieden hebben de Nederlandse nationaliteit en
zijn tot eind 2009 onbeperkt binnenlands belastingplichtig. Verder heeft de vrouw
een Nederlandse zorgverzekering en ze heeft meerdere keren een Nederlandse huisarts
of tandarts bezocht. Ook voor het belastingverdrag Nederland-Zwitserland moet worden
aangenomen dat het echtpaar in 2011 in Nederland een duurzame woonplaats heeft gehad.
Het hof acht aannemelijk dat eventueel na 2011 de duurzame woonplaats in Zwitserland
is, maar in 2011 is die woonplaats nog in Nederland.
Giraal uitgekeerd dividend Het giraal uitbetaalde dividend aan het echtpaar is in het buitenland opgekomen. Het
dividend is namelijk rechtstreeks op een Zwitserse bankrekening ten name van de man
uitgekeerd. Dat de uitkerende bv haar vestigingsplaats in Nederland heeft is irrelevant.
Anders dan de rechtbank oordeelt het hof dat ook het dividend dat is verrekend met
de rekening-courantvordering, in het buitenland is opgekomen. Dit gedeelte van de
dividenduitkering kan ook met de verlengde navorderingstermijn worden nagevorderd.
De reden is dat de formele en enige voor derden kenbare beslissing om dividend uit
te keren en met de rekening-courantvordering te verrekenen, is genomen door het statutair
bestuur dat in Luxemburg zit.
Zet een streep door de voorgenomen extra verhoging van het wettelijk minimumloon per
1 juli aanstaande. Die oproep doen MKB-Nederland en VNO-NCW in een brief aan de Tweede
Kamer, die hier 14 maart over debatteert.
Volgens de ondernemersorganisaties is het minimumloon de afgelopen anderhalf jaar
al zo sterk gestegen – met percentages tot meer dan 30% – dat het voor veel, met name
kleinere bedrijven nu al bijna niet meer op te brengen is. Bovendien stijgen de werkgeverslasten
veel harder dan wat werknemers netto van die WML-verhogingen overhouden.
Onverantwoorde loonkostenstijgingen Volgens de ondernemersorganisaties leidt het steeds extra verhogen van het WML voor
veel ondernemers tot onverantwoorde loonkostenstijgingen en zeker in bepaalde arbeidsintensieve
sectoren waar de winstgevendheid al onder druk staat.
Werkgeverslasten veel harder gestegen dan netto loon MKB-Nederland en VNO-NCW concluderen dat de WML-verhogingen van de afgelopen tijd
voor ondernemers te snel en te hard zijn gegaan. Wat daarbij vooral ook steekt is
dat hun loonkosten daarmee veel harder omhoog zijn gegaan dan wat hun werknemers netto
in de portemonnee overhouden. De totale werkgeverslasten voor het minimumloon (inclusief
de voorgenomen extra verhoging met 1,2%) stijgen in ruim een jaar met € 6.132, waarvan
de werknemer slechts € 3.680 overhoudt.
Verlagen belasting- en premiedruk Volgens de ondernemersorganisaties is het verlagen van de belasting- en premiedruk
een veel effectiever en houdbaar instrument om de koopkracht van deze groep werknemers
te verbeteren. Dan houden ze netto meer over, hoeven de lasten voor ondernemers niet
nóg verder omhoog en wordt (meer) werken ook nog eens aantrekkelijker.
Het ministerie van SZW is een internetconsultatie gestart over het wetsvoorstel met
een aantal aanscherpingen van de regels omtrent het concurrentiebeding, zoals geregeld
in art. 653 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Het concurrentiebeding vormt een beperking van de grondwettelijke vrijheid van werknemers
tot vrije arbeidskeuze. Daarom zou een concurrentiebeding alleen opgenomen en ingeroepen
moeten worden wanneer dit echt belangrijk is voor de bescherming van het bedrijfsdebiet.
Als er geen noodzaak is om het bedrijfsdebiet te beschermen, dan dienen vrije arbeidskeuze
en arbeidsmobiliteit voorop te staan.
Uit onderzoek is gebleken dat het concurrentiebeding in veel gevallen wordt opgenomen
in arbeidsovereenkomsten, vaak als standaardbepaling, ook wanneer hiertoe geen noodzaak
of aanleiding is. Bijvoorbeeld wanneer de werknemer niet met bedrijfsgeheimen, tarieven
of klantgegevens in aanraking komt. Het aantal opgenomen concurrentiebedingen is in
korte tijd verdubbeld, zonder dat hier een goede reden voor is.
Onderzoek laat daarnaast zien dat het concurrentiebeding zo vaak gebruikt wordt dat
het tot een ongerechtvaardigde beperking van werknemers kan leiden. Dit belemmert
het goed functioneren van de arbeidsmarkt, omdat werknemers hierdoor beperkt worden
om van baan te wisselen en werkzaam te blijven binnen hun expertise en specialisme.
Voor werkgevers is het moeilijker om nieuw personeel aan te nemen.
Doelen wetsvoorstel
Een afname van het gebruik van het aantal (niet noodzakelijke) bedingen, waarbij de
vrije arbeidskeuze, de arbeidsmobiliteit en een optimale arbeidsallocatie bevorderd
worden.
Het in evenwicht brengen van de balans in belangen tussen werkgevers en werknemers.
Het bieden van meer rechtszekerheid, zodat op voorhand duidelijk is welke rechten
en plichten voor werkgevers en werknemers gelden, waardoor een gang naar de rechter
minder vaak nodig is.
Het in stand houden van de mogelijkheid voor werkgevers tot het beschermen van het
bedrijfsdebiet.
De Hoge Raad komt terug op zijn oordeel dat aan iedereen aan wie een WOZ-beschikking
bekend is gemaakt, een belang heeft bij de vastgestelde waarde.
Een man is huurder van een (geliberaliseerde) huurwoning. Hij heeft bezwaar en beroep
ingesteld tegen de op zijn naam gestelde WOZ-beschikking. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden
heeft de rechtbank het beroep terecht ongegrond verklaard.
Iedereen die WOZ-beschikking heeft gehad heeft procesbelang Volgens een arrest van de Hoge Raad uit maart 2020 is het uitgangspunt dat iedereen
aan wie een WOZ-beschikking is opgelegd, geacht wordt een procesbelang te hebben en
dus ontvankelijk is in zijn bezwaar en beroep. Maar volgens het hof staat art. 8:69a
Awb aan vermindering of verhoging van de WOZ-waarde in de weg als de indiener van
het bezwaar of beroep daarvan geen direct financieel gevolg ondervindt. Dan strekt
de rechtsregel van art. 17 Wet WOZ (waardebegrip WOZ) niet tot bescherming van het
belang van deze indiener. In dit geval ondervindt de man geen financieel gevolg bij
wijziging van de WOZ-waarde zodat toepassing van art. 8:69a Awb leidt tot een ongegrondverklaring
van het beroep, aldus het hof.
HR: oordeel hof onjuist maar gevolgen blijven intact De Hoge Raad acht voornoemd oordeel over art. 8:69a Awb niet juist. Tot cassatie leidt
dit echter niet. De Hoge Raad komt namelijk terug van zijn voornoemd arrest van 20 maart
2020. De Hoge Raad hanteert niet langer als uitgangspunt dat iedereen aan wie een
WOZ-beschikking is bekendgemaakt, geacht wordt een belang te hebben bij de daarin
vastgestelde WOZ-waarde. Als iemand door een wijziging van de vastgestelde WOZ-waarde
niet in een gunstiger positie kan komen, dient het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk
te worden verklaard.
Bezwaar niet-ontvankelijk in plaats van ongegrond Volgens de Hoge Raad betekent dit dat de heffingsambtenaar het bezwaar van de man
in plaats van ongegrond, niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Dit onjuiste dictum
leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar nu de man geen belang
heeft bij wijziging van het dictum. Dit blijkt uit een arrest van de Hoge Raad uit
2022.
Wil iemand de fiscale claim op het ondernemingsvermogen van zijn overleden echtgenoot
doorschuiven? Dan moet hij daarom verzoeken in de overlijdensaangifte inkomstenbelasting.
Dit verzoek ziet ook op buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen.
En vrouw drijft samen met haar echtgenoot en haar zwager een agrarische onderneming
in de vorm van een maatschap. Op 1 januari 2008 vindt de ontbinding van de maatschap
plaats. Vanaf die datum drijft de vrouw samen met haar echtgenoot de agrarische onderneming
in de vorm van een maatschap. De activiteiten van de nieuwe maatschap bestaan uit
het fokken en houden van melkvee en de teelt van eenjarige gewassen. De echtgenoot
van de vrouw heeft naast zijn aandeel in de maatschap ook buitenvennootschappelijk
ondernemingsvermogen. Dit buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen bestaat uit
cultuurgronden. In het boekjaar 2000/2001 is een herinvesteringsreserve (HIR) van
€ 1.150.748 afgeboekt van de aankoopprijs van de cultuurgronden. Per 2008 laten de
maten een nieuwe accountant de jaarrekeningen opstellen. Omdat deze accountant niet
bekend is de afboeking van de HIR, zet hij de cultuurgronden tegen commerciële waarde
op de fiscale balans. Naderhand komt de echtgenoot te overlijden.
Wel en niet aanvinken van vakjes De vrouw zet de gehele agrarische onderneming, inclusief het maatschapsaandeel en
het buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen van de echtgenoot, voort in de
vorm van een eenmanszaak. Daarbij gaat de vrouw verder met de fiscale boekwaarden
volgens de overlijdensaangifte inkomstenbelasting van haar echtgenoot. In deze aangifte
is het vakje voor doorschuiven van de fiscale claim in het maatschapsvermogen bij
overlijden aangevinkt. Maar het vakje voor doorschuiving van de claim op het buitenvennootschappelijke
vermogen is niet aangevinkt. Evenmin is een boekwinst gemeld op de cultuurgronden.
Wanneer de vrouw in 2015 haar onderneming verkoopt, stelt de Belastingdienst dat de
vrouw een boekwinst op de cultuurgronden heeft behaald. De vrouw betwist de correctie
en stapt naar Rechtbank Noord-Nederland. Zij stelt dat zij niet heeft verzocht om
doorschuiving van de fiscale claim op de cultuurgronden. Daardoor had de fiscus de
boekwinst in aanmerking moeten nemen bij het opleggen van overlijdensaanslag inkomstenbelasting
van haar echtgenoot, aldus de vrouw.
Ook doorschuiving van buitenvennootschappelijk vermogen De rechtbank stelt ten eerste dat voor doorschuiving vereist is dat degene die de
onderneming voortzet hierom verzoekt in de overlijdensaangifte inkomstenbelasting
van de overledene. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat een doorschuivingsverzoek
alleen betrekking kan hebben op het gehele ondernemingsvermogen van de overledene.
Het is niet mogelijk om op bepaalde vermogensbestanddelen van een onderneming de doorschuifregeling
wel toe te passen en op andere vermogensbestanddelen niet. Dat betekent dat de cultuurgronden
ook tot het doorgeschoven ondernemingsvermogen behoren. Daarom verklaart de rechtbank
het beroep van de vrouw ongegrond.
RVO start half maart met het definitieve vaststellingsproces voor de Tegemoetkoming
Energiekosten energie-intensief mkb (TEK). De daling van de gas- en elektriciteitsprijzen
leidt ertoe dat veel ondernemers (een deel van) het voorschotbedrag moeten terugbetalen.
Om snel zoveel mogelijk ondernemers te helpen, gaat de regeling uit van gemiddelde
energieprijzen en verwacht verbruik, niet van werkelijke gegevens.
Modelprijzen gas en elektriciteit bekend Eind februari werden de definitieve modelprijzen 2023 bekend. Deze zijn gebaseerd
op cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS):
De modelprijs 2023 voor gas: € 1,36
De modelprijs 2023 voor elektriciteit: € 0,36
In 2023 begonnen de energieprijzen te dalen en die lijn werd het hele jaar voortgezet.
De definitieve modelprijzen van 2023 zijn dan ook aanmerkelijk lager dan de energieprijzen
waarmee RVO bij de aanvragen rekenden. Als gevolg van de lagere energieprijzen blijkt
dat ongeveer 95% van de ondernemers die een voorschot ontving (een deel van) dit voorschot
moet terugbetalen. RVO verwacht dat ongeveer 200 bedrijven nagenoeg het maximale bedrag
aan subsidie (€ 160.000) ontvangt door hun hoge verbruik. Er zijn er in totaal 10.864 aanvragen ingediend. RVO keerde een totaalbedrag van € 156
miljoen aan voorschotten uit. Het gemiddelde voorschot bedroeg circa € 19.000.
De top 5 sectoren die TEK hebben aangevraagd zijn:
Eet- en drinkgelegenheden (3.918)
Sport en recreatie (1.624)
Landbouw (1.330)
Detailhandel waaronder bakkers (585)
Wellness en overige dienstverlening (452)
Ruime terugbetalingsregeling Vanaf medio maart 2024 stuurt RVO alle aanvragers bericht om een vaststellingsverzoek
in te dienen. Hiervoor is de tijd tot uiterlijk 31 mei 2024. RVO verwacht de eerste
beschikkingen met de definitieve subsidie in de eerste week van april 2024 te versturen.
Er zijn ruime terugbetalingsmogelijkheden. Lees meer op https://www.rvo.nl/subsidies-financiering/tek/terugbetalen
Directeuren die op grond van een managementovereenkomst tussen hun holding en een
bv werkzaamheden verrichten, zijn in beginsel niet in dienstbetrekking bij de bv.
Een bv houdt zich bezig met het ontwikkelen, verkopen, leveren, onderhouden en exploiteren
van systeem- en gebruikerssoftware, hardware- en softwareapplicaties. Ongeveer elf
personen werken bij de bv. Op 8 en 9 oktober 2008 sluit de bv managementovereenkomsten
met twee persoonlijke holdings van twee dga’s. Deze managementovereenkomsten bepalen
dat de holdings de opdracht krijgen om samen de dagelijkse leiding van de bv uit te
oefenen. De partijen geven uitdrukkelijk aan dat de overeenkomsten geen arbeidsovereenkomsten
zijn. Toch merkt de fiscus de dga’s van de holdings aan als werknemers van de bv voor
wat betreft de sociale verzekeringen. De inspecteur wijst er daarbij op dat de dga’s
de enige werknemers zijn van hun persoonlijke holdings. Het geschil belandt uiteindelijk
voor Hof Den Bosch.
Verplichtingen vloeien voort uit managementovereenkomst Het hof redeneert als volgt. De werkzaamheden van de dga’s voor de bv zijn gebaseerd
op hun arbeidsovereenkomsten met de holdings en de managementovereenkomst tussen de
bv en de holdings. De dga’s hebben zich tegenover de holding niet verplicht om werkzaamheden
te verrichten. Ook blijkt dat de dga’s elkaar soms over en weer vervangen. Het is
ook de managementovereenkomst waardoor de bv verplicht is een managementvergoeding
te betalen. De Belastingdienst maakt evenmin aannemelijk dat de algemene vergadering
van de bv toezicht houdt op de dga’s. Al met al is niet voldaan aan de voorwaarden
van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Volgens het hof is evenmin sprake van
een fictieve dienstbetrekking.
Bron: Hof Den Bosch 13-12-2023 (gepubl. 01-03-2024).
De aanwezigheid van een oude fundering en riolering, die snel te verwijderen zijn
en de nieuwe bebouwing niet dienen, maakt van grond geen bebouwde grond.
Een gemeente bezit een voormalige recreatieterrein waarop diverse onroerende zaken
staan. Het betreft hoofdgebouwen, houten garages, toiletgebouwen, wegen en circa vijftig
vrijstaande stenen recreatiewoningen met fundering en riolering. Tot medio 2007 is
het recreatieterrein als asielzoekerscentrum gebruikt. De gemeente sluit op 6 december
2007 met een woningstichting een koopovereenkomst. Deze overeenkomst houdt kort gezegd
in dat de woningstichting de voor woningbouw uitgeefbare kavels en vier voor openbare
bostuin bestemde middengebieden koopt. De koopsom omvat onder andere een bijdrage
voor de aanneemsom die de gemeente de woningstichting moet betalen voor het bouw-
en woonrijp maken van het openbaar gebied. Het uitgangspunt is dat de gemeente de
percelen in de huidige staat met bebouwing levert. Maar in 2014 ontbinden de partijen
formeel de koopovereenkomst. De gemeente zal meewerken aan de rechtstreekse verkoop
en levering aan de kopers. De opstallen worden gesloopt, maar de fundering en riolering
blijven achter.
Eenvoudig te verwijderen fundering De gemeente levert diverse terreinen vrij van omzetbelasting. De inspecteur is het
daar niet mee eens, omdat hij meent dat bepaalde terreinen kwalificeren als bouwterrein.
Het geschil dat voor Hof Arnhem-Leeuwarden belandt, ziet op 18 percelen. Op 16 van
deze percelen bevonden zich op het moment van levering slechts delen van de fundering
en riolering. Op de andere twee percelen maakten de fundering en riolering slechts
12% respectievelijk 13% uit van het totaal. Bovendien bestonden de funderingen uit
betonnen platen die eenvoudig en snel waren te verwijderen. Ook de riolering was eenvoudig
te verwijderen. De betonnen platen en riolering konden evenmin dienstbaar zijn aan
de nieuwe bebouwing. Daardoor konden zij niet de functie van gebouw vervullen en kwalificeerde
de percelen als bouwterrein.
Volgens Advocaat-generaal Pauwels gaat dit recht wél over naar de overnemende werkgever.
De Hoge Raad gaat hierover nog uitspraak doen. Beslist de Hoge Raad dat het recht
op LKV toch mee overgaat naar de overnemende werkgever? Dan is het wellicht mogelijk
voor de overgenomen werknemers toch een LKV krijgen. In eerdere berichtgeving gaf
de Belastingdienst aan dat bezwaar mogelijk is tegen de beschikking Wtl over 2022.
In 2023 en 2024 aanspraak maken op een LKV voor overgenomen werknemers Wie in 2020 of later bij een overgang van een onderneming of bij een contractovername
werknemers in dienst heeft gekregen voor wie de overdragende werkgever recht had op
één of meer LKV’s kan om een LKV verzoeken door het LKV op de gebruikelijke manier
aan te vragen in de aangifte loonheffingen. Dat betekent het volgende:
Ga na welke van deze werknemers op het moment van de overgang een geldige doelgroepverklaring
hebben voor de dienstbetrekking met de overdragende werkgever. In deze doelgroepverklaring
staat op welk LKV de werkgever voor de werknemer recht heeft en vanaf wanneer.
Zorg voor een doelgroepverklaring of een kopie daarvan. Bewaar deze doelgroepverklaring
of kopie bij de loonadministratie. Op de doelgroepverklaring staat de naam van de
overdragende werkgever.
Ga na voor welke aangiftetijdvakken in 2023 en 2024 de doelgroepverklaring nog geldig
is. Voor die tijdvakken geldt:
Is het aangiftetijdvak verstreken? Stuur dan een correctiebericht in voor dat aangiftetijdvak.
Vraag daarin het LKV aan waar mogelijk recht op is.
Is het aangiftetijdvak nog niet verstreken? Vraag het LKV dan aan in de aangifte loonheffingen.
Hoe gaat het verder? De Hoge Raad beslist waarschijnlijk in het voorjaar van 2024. Zolang er geen uitspraak
is, blijft het standpunt van de Belastingdienst dat een LKV bij een overgang van een
onderneming en bij contractovername niet mee overgaat naar de overnemende werkgever.
Oordeelt de Hoge Raad dat de LKV’s bij een overgang van een onderneming wel mee overgaan?
En is via correctieberichten en aangiften loonheffingen voor 2023 en 2024 een LKV
aangevraagd? Dan wordt dat LKV voor deze werknemers berekend.
Wie geen correctieberichten instuurt over 2023 moet om een LKV te krijgen, dat alsnog
doen als de Hoge Raad oordeelt dat de LKV’s mee overgaan. Voor het insturen van correctieberichten
over 2023 is uiterlijk tot en met 1 mei 2024 de tijd. Wie een LKV niet alvast aanvraagt
in aangiften over 2024 moet, om een LKV te krijgen, dat later alsnog doen als de Hoge
Raad oordeelt dat het LKV mee overgaat. Hiervoor is tot en met 1 mei 2025 de tijd.
Oordeelt de Hoge Raad dat een LKV bij een overgang van een onderneming niet mee overgaat
naar de overnemende werkgever? Dan krijgt de overnemende werkgever geen LKV’s voor
de overgenomen werknemers, ondanks dat daar wel een aanvraag voor is gedaan.
Let op! De Belastingdienst raadt aan om bij bezwaar tegen de beschikking Wtl over 2022 ook
de aangiftetijdvakken van 2022 te corrigeren waarin mogelijk recht is op een LKV.
Meer informatie over een overgang van een onderneming staat in paragraaf 7.6.7 van
het Handboek Loonheffingen.
Contractovername De uitspraak van de Hoge Raad gaat misschien ook gelden voor contractovernames waarbij
de arbeidsovereenkomst met de werknemer door een nieuwe werkgever ongewijzigd wordt
voortgezet. Contractovername wil zeggen dat de nieuwe werkgever alle rechten en plichten
overneemt die voor de werknemer volgen uit de arbeidsovereenkomst met de oude werkgever,
en dat de werknemer hetzelfde werk blijft doen met dezelfde arbeidsvoorwaarden. Is
dit het geval? Stuur ook dan correctieberichten en aangiften in met een aanvraag voor
LKV’s.