De ministers Heinen en Van Weel hebben een Kamerbrief gestuurd over de nieuwe anti-witwasaanpak
die enerzijds de lasten voor bonafide burgers en ondernemers verlaagt, en anderzijds
criminelen effectiever buiten het financiële systeem houdt.
Lastenverlichting voor burgers en ondernemers De nieuwe aanpak richt zich op het verbeteren van de risicogebaseerde werkwijze van
poortwachters, zoals banken, notarissen en accountants. Deze moeten zich meer richten
op hoge risico’s en minder op lage risico’s. Hierdoor worden onnodige vragen aan klanten
beperkt en wordt het eenvoudiger om een bankrekening te openen. De implementatie van
het Europese anti-witwaspakket (AML-pakket) wordt zo lastenluw mogelijk uitgevoerd.
Daarbij wordt onder meer afgezien van een algemene registratieplicht voor poortwachters
en wordt ingezet op het verbeteren van bestaande registers.
Efficiëntere gegevensdeling en betere bescherming Het kabinet stimuleert veilige gegevensdeling tussen poortwachters en opsporingsdiensten.
Banken worden aangesloten op de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) en er wordt
gewerkt aan digitale ID-oplossingen. Tegelijkertijd wordt het UBO-register verbeterd:
de Kamer van Koophandel gaat gegevens beter verifiëren en de privacy van geregistreerden
wordt beter beschermd. Toegang tot het register wordt beperkt tot bevoegde partijen
met een legitiem belang.
Verhoogde barrières voor criminelen De aanpak van georganiseerde criminaliteit wordt geïntensiveerd. Er komt een verbod
op contante betalingen voor diensten boven een grenswaarde en de FIU-Nederland krijgt
de bevoegdheid tot spoedbevriezing van transacties. Ook wordt onderzocht of overheidsorganisaties
verdachte transacties kunnen melden. Het kabinet zet in op betere terugkoppeling van
meldingen en versterkte coördinatie via het Financieel Expertise Centrum (FEC).
Het hof oordeelt dat de tariefmaatregel voor persoonsgebonden aftrekposten in strijd
is met het gelijkheidsbeginsel voor belastingplichtigen onder het Boon/Van Loon-arrest.
Een man maakt bezwaar tegen de aanslagen IB/PVV over de jaren 2020 en 2021. Hij is
vóór 1 mei 1995 gescheiden en valt onder het Boon/Van Loon-arrest, wat betekent dat
hij de volledige pensioenuitkeringen die hij ontvangt via verrekening doorbetaalt
aan zijn ex-partner. De inspecteur erkent deze doorbetalingen als persoonsgebonden
aftrek, maar past de tariefmaatregel van art. 2.10 Wet IB 2001 toe, waardoor de aftrek
wordt beperkt tot 46 % voor 2020 en 43 % voor 2021. De rechtbank verklaart zijn beroepen
ongegrond. In hoger beroep stelt de man dat hij zo fiscaal belast wordt over inkomen
dat hij niet geniet en dat deze beperking in strijd is met het gelijkheidsbeginsel
uit art. 14 EVRM en art. 26 IVBPR, nu belastingplichtigen onder de Wet VPS niet met
deze tariefmaatregel te maken hebben.
Gelijke gevallen, ongelijke behandeling Het hof oordeelt dat belastingplichtigen onder
het Boon/Van Loon-arrest en de Wet VPS vergelijkbare gevallen zijn, omdat beide regelingen
pensioenrechten verdelen tussen ex-echtgenoten. De tariefmaatregel leidt echter tot
een hogere belastingdruk voor belastingplichtigen onder het Boon/Van Loon-arrest.
Het hof vindt dat er geen objectieve en redelijke rechtvaardiging is voor deze ongelijke
behandeling en verklaart het hoger beroep gegrond. De aanslagen 2020 en 2021 worden
verminderd en de beschikkingen belastingrente aangepast.
De heropening van de vereffening van een bv heeft geen terugwerkende kracht en verandert
niets aan de belastingheffing in het jaar van ontbinding.
Een man houdt alle aandelen in een bv die op 24 september 2014 wordt ontbonden. De
bv heeft op dat moment nog een vordering op een werkmaatschappij. Deze vordering komt
bij de ontbinding direct bij de man terecht. Omdat hij voor 2014 geen aangifte inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen (IB/PVV) indient, legt de inspecteur op 7 september 2016 ambtshalve
aanslagen op. In 2018 volgt een boekenonderzoek waaruit blijkt dat de man in 2014
niet in België woonde, zoals hij eerder stelde. Naar aanleiding van dit nieuwe feit
legt de inspecteur op 26 oktober 2019 een navorderingsaanslag op van ruim € 1,3 miljoen
aan IB/PVV en € 45.000 aan Zvw. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waarna
de man in hoger beroep gaat.
Navordering gerechtvaardigd door nieuwe woonplaatsinformatie Volgens Hof ’s-Hertogenbosch vormt de mededeling van de man in 2018 dat hij in Oostenrijk
verbleef, een nieuw feit. De inspecteur mocht er eerder van uitgaan dat de man in
België woonde, waardoor Nederland geen heffingsrecht had. Omdat pas na het boekenonderzoek
duidelijkheid komt over de werkelijke woonplaats, is navordering mogelijk (art. 16
lid 1 AWR). Daarnaast toetst het hof zelfstandig of Oostenrijk heffingsrecht heeft,
maar de man maakt niet aannemelijk dat hij daar als inwoner belastingplichtig is.
Het belastingverdrag voorkomt zodoende niet dat de Nederland mag heffen over het ab-inkomen
en het resultaat uit overige werkzaamheden.
Fictieve vervreemding en resultaat uit overige werkzaamheden belast Het hof oordeelt dat op het moment van ontbinding van de bv op 24 september 2014 sprake
is van een fictieve vervreemding van de vordering van € 1.340.352 (art. 4.16 Wet IB
2001). Dat de vordering is achtergesteld en verpand, maakt dit niet anders; deze blijkt
volledig inbaar. Verder ontvangt de man in november 2014 betalingen van € 40.000 en
€ 5.000. Daarnaast ontvangt de man in november 2014 betalingen van € 40.000 en € 5.000.
Gezien de omschrijving “advies” bij deze transacties oordeelt het hof dat sprake is
van resultaat uit overige werkzaamheden. Wel vernietigt het hof de vergrijpboete,
omdat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat sprake is van grove schuld aan het
niet aangeven van het ab-inkomen.
Bron: Hof Den Bosch 16-04-25 (gepubl. 08-05-25), Rb. Zeeland-West-Brabant 17-02-2023.
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is een internetconsultatie gestart
over een wijziging van het Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag.
Werkgevers mogen per 1 januari 2030 geen salaris meer inhouden op het minimumloon
van werkenden voor huisvestingskosten. Op dit moment mogen werkgevers maximaal 25%
van het salaris inhouden op het minimumloon. Vanaf 1 januari 2026 wordt dit percentage
ieder jaar 5 procentpunt minder waardoor in 2030 een einde komt aan deze regeling.
Deze regeling wordt veelal gebruikt bij huisvesting van arbeidsmigranten. De inhoudingsmogelijkheid
voor huisvesting kan een verdienmodel in de hand werken waarbij arbeidsmigranten worden
uitgebuit. Daarom wordt deze regeling stapsgewijs afgebouwd en op termijn afgeschaft.
De internetconsultatie staat open tot en met 6 juni 2025.
Het aantal rechtszaken van schijnzelfstandigen neemt toe. In 24 van de 47 zaken besloot
een rechter dat de zzp’er een werknemer is meldt Nieuwsuur na een rondgang onder arbeidsrechtadvocaten,
deskundigen en de Raad voor de rechtspraak.
Met terugwerkende kracht heeft de zzp’er dan recht op vakantiedagen, cao-loon, reiskostenvergoeding,
ontslagvergoeding, pensioenpremie of ziektedagen. De bedragen kunnen oplopen tot tienduizenden
euro’s per schijnzelfstandige.
Pensioenopbouw Schijnzelfstandigen kunnen met terugwerkende kracht aanspraak maken op pensioenopbouw,
zelfs als er nooit pensioenpremie is betaald door hen of hun werkgever. In Nederland
geldt het principe ‘geen premie, wel recht’. Hierdoor moet de werkgever tot maximaal
vijf jaar terugbetalen aan het pensioenfonds. Voor de overige jaren dat de schijnzelfstandige
in dienst was, moet het pensioen uit pensioenfondsen komen. Volgens de Pensioenfederatie
leidt dit tot een pensioengat van naar schatting € 1,3 miljard, een bedrag dat uiteindelijk
door de deelnemers die wel pensioenpremie hebben afgedragen, moet worden betaald.
Rechtbank Rotterdam vernietigt uitspraak op bezwaar en stelt WOZ-waarde van het appartementsrecht
vast op € 240.000 wegens ontbrekende onderbouwing van grond- en opstalwaarde.
Eiser is eigenaar van een appartementsrecht van een nog in aanbouw zijnde appartement
van 138 m² op de 38e verdieping. De heffingsambtenaar van gemeente Rotterdam stelt
de WOZ-waarde voor 2022 (peildatum 1 januari 2021) vast op € 248.000 en handhaaft
deze na bezwaar. Eiser betwist dat de heffingsambtenaar bij de waardebepaling rekening
houdt met verschillen tussen het object en de gebruikte vergelijkingsobjecten en stelt
dat de werkelijke waarde niet boven € 171.000 uitkomt. Eiser voert aan dat de grondwaarde
en de investeringen in het nog niet voltooide appartement onvoldoende inzichtelijk
zijn gemaakt.
Ontbrekende inzicht grond en opstal De rechtbank overweegt dat voor een gebouwd eigendom in aanbouw de (gecorrigeerde)
vervangingswaarde moet worden bepaald als som van de grondwaarde en de tot de peildatum
gedane bouwinvesteringen (art. 17, lid 4, Wet WOZ). De heffingsambtenaar verwijst
naar een taxatieverslag met drie vergelijkingsobjecten en schat het voltooiingspercentage
op 10%, maar maakt niet inzichtelijk hoe het aandeel in de grondwaarde en de waarde
van de opstal is vastgesteld. Foto’s en aannamepercentages bieden onvoldoende onderbouwing
om van 10% gereedheid uit te gaan. Eiser onderbouwt zijn lagere waarde niet met stukken.
Nu geen van beide partijen de door hen verdedigde waarde aannemelijk maakt, stelt
de rechtbank zelf de waarde vast op € 240.000.
Het hof oordeelt dat de stichting niet voldoet aan de ANBI-criteria omdat zij met
haar activiteiten vooral particuliere belangen dient in plaats van het algemeen nut.
Een stichting is op 7 april 2009 opgericht door een adviesbureau voor tijds- en workforce
management met als doel tijd en planning structureel op de maatschappelijke agenda
te zetten en het welzijn te bevorderen. Op 8 september 2020 vraagt de stichting de
inspecteur om aan te merken als ANBI. De inspecteur wijst de aanvraag af, waartegen
de stichting in beroep gaat. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en kent de
ANBI-status met terugwerkende kracht toe. Volgende de rechtbank heeft de stichting
aannemelijk gemaakt dat haar activiteiten rechtstreeks gericht zijn op het dienen
van het algemeen belang en dat zij ook feitelijk voor meer dan 90% het algemeen nut
nastreeft. De inspecteur gaat in hoger beroep bij het hof.
Algemeen nut toets Hof herhaalt dat een ANBI uitsluitend of nagenoeg uitsluitend een algemeen belang
moet dienen. Daarbij toetst het hof de statuten en feitelijke werkzaamheden op basis
van art. 5b, eerste en derde lid, AWR en art. 1a Uitvoeringsregeling AWR. Het hof
wijst op de Minerva-arresten en benadrukt dat de activiteiten van de stichting rechtstreeks
moeten zijn ingericht op algemeen nut en dat meer dan 90% van de activiteiten het
algemeen belang moet dienen.
Het hof oordeelt dat de stichting zich met haar activiteiten voornamelijk richt op
specifieke doelgroepen, zoals middelbare scholieren, nachtwerkers en jonge gezinnen.
Hoewel deze activiteiten positieve maatschappelijke effecten kunnen hebben, acht het
hof ze onvoldoende rechtstreeks gericht op het algemeen belang. Daarmee zijn de werkzaamheden
te veel op particuliere belangen gericht om als ANBI te kwalificeren. Het hof concludeert
dat de stichting niet voldoet aan de voorwaarden voor ANBI-status, zodat het hoger
beroep van de inspecteur slaagt.
De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel ′Vereenvoudiging van de Banenafspraak en de
Quotumregeling voor mensen met een arbeidsbeperking′ aangenomen.
De Wet bqa moet werkgevers stimuleren om meer mensen met een arbeidsbeperking in dienst
te nemen. De banenafspraak houdt in dat werkgevers een bepaald percentage banen aan
mensen met een ziekte of handicap moeten geven. Als het aantal banen voor mensen met
een arbeidsbeperking achterblijft, kan de werkgever een boete krijgen: de quotumheffing.
Echter wordt de Wet bqa door werkgevers en uitvoering als ingewikkeld ervaren en zijn
de afgesproken aantal banen niet gerealiseerd.
Het doel is om het voor werkgevers eenvoudiger te maken om mensen met een arbeidsbeperking
in dienst te nemen. Het wetsvoorstel verbreedt de doelgroep van de banenafspraak.
Hierdoor behoren straks ook tot de doelgroep: werknemers in de Wajong die duurzaam
geen arbeidsvermogen hebben en die werken bij een reguliere werkgever, en mensen in
de WIA die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn die werken met loondispensatie.
Ook wordt er een nieuw systeem ingevoerd dat bestaat uit heffingen en bonussen in
plaats van het uitsluitend straffen van werkgevers. Daarnaast komt er op termijn één
banenafspraak voor alle werkgevers, het onderscheid tussen overheidswerkgevers en
marktwerkgevers zal komen te vervallen. Verder wordt de manier waarop werkgevers gebruik
maken van het loonkostenvoordeel voor een werknemer uit de doelgroep van de banenafspraak
vereenvoudigd. Het loonkostenvoordeel banenafspraak wordt structureel in plaats van
maximaal drie jaar.
De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2026. Voor het opheffen van het
onderscheid tussen markt en overheid en de invoering van de quotumregeling, geldt
dat inwerkingtreding op dit moment nog niet aan de orde is.
Een bv krijgt een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting omdat zij niet aannemelijk
maakt dat de grond kennelijk was bestemd voor bebouwing.
Een bv verwerft op 31 december 2020 alle aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon
die drie percelen bezit: twee met loodsen en een deel bebouwde en een deel braakliggende
grond achter een hek. Dit braakliggende stuk is niet kadastraal gescheiden en wordt
niet verhuurd. Voorafgaand aan de transactie vraagt de bv een vooroverleg over omzetbelasting
en beroept zij zich op de samenloopvrijstelling in artikel 15 WBR door te stellen
dat het braakliggende terrein een bouwterrein is. De inspecteur stelt dat er geen
sprake is van bouwterrein, omdat de grond niet kennelijk bestemd was voor bebouwing.
Na het indienen van de aangifte overdrachtsbelasting legt de inspecteur een naheffingsaanslag
voor 2020 en een verzuimboete op. De bv gaat tegen deze aanslag in beroep.
Geen vrijstelling: geen bouwterrein De rechtbank overweegt dat de bv moet bewijzen dat het braakliggende terrein kennelijk
bestemd is voor bebouwing. De stukken die de bv overlegt — oude bouwplannen van de
verkoper en plannen die pas drie jaar na de aankoop zijn gemaakt — bieden geen objectief
bewijs van bebouwingsintentie op het moment van overdracht. Zonder duidelijke onderbouwing
geldt de samenloopvrijstelling niet en blijft de overdrachtsbelasting verschuldigd. De rechtbank handhaaft de naheffingsaanslagen. De rechtbank matigt de verzuimboete
wegens termijnoverschrijding.
Reisfaciliteiten met collectiviteitskorting mogen tegen lagere waarde worden belast,
maar de concernregeling mag niet beperkt worden toegepast.
Een groep vennootschappen die zich bezighoudt met reizigersvervoer per spoor verstrekt
op grond van de cao reisfaciliteiten aan haar (oud-)werknemers en hun gezinsleden.
De inspecteur legt naheffingsaanslagen loonheffingen op voor de jaren 2015 tot en
met 2019, omdat hij meent dat deze verstrekkingen tegen een hogere waarde moeten worden
belast en dat de concernregeling niet mag worden toegepast. In bezwaar worden de aanslagen
deels verminderd, waarna partijen in beroep gaan. In geschil is of collectiviteitskorting
tot het loon gerekend moet worden en of de concernregeling toegepast kan worden.
Waardering reisfaciliteiten inclusief collectiviteitskorting De rechtbank Gelderland oordeelt dat de reisfaciliteiten als loon moeten worden aangemerkt,
omdat deze onderdeel zijn van het beloningspakket en voortvloeien uit de dienstbetrekking.
Bij het bepalen van de waarde van deze branche-eigen producten moet echter worden
uitgegaan van de consumentenprijs. Onder de omstandigheden van deze zaak – waarin
de vennootschappen verplicht zijn op grote schaal reisfaciliteiten te verstrekken
– is het terecht om aansluiting te zoeken bij de collectiviteitskorting die zakelijke
afnemers ontvangen. Die korting mag daarom in mindering worden gebracht op de te belasten
waarde van het loon in natura.
Geen ruimte om concernregeling beperkt toe te passen Over de concernregeling oordeelt de rechtbank dat deze alleen geldt als aan de wettelijke
voorwaarden wordt voldaan: een 95%-belang tussen inhoudingsplichtigen. Omdat de Staat
zowel aandeelhouder als inhoudingsplichtige is, vallen álle staatsdeelnemingen onder
het concern. De wet laat geen ruimte om de toepassing van de regeling te beperken
tot alleen een deel van het concern, ook niet als dat administratief wenselijk is.
Een beroep op doel en strekking of het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.