Ervaar zorgeloos boekhouden en haal het maximale uit uw bedrijf.
15 september 2014.
In een procedure over de arbeidsrechtelijke positie van prostituees, een bijzondere categorie arbeidskrachten, geeft de Hoge Raad enkele algemeen geldende richtlijnen voor het beoordelen van een arbeidsrelatie. Daarmee is deze uitspraak toch voor een brede groep werkgevers interessant.
Van een in 2008 opgerichte coöperatie kunnen alleen prostituees lid worden. Met betrekking tot het lidmaatschap zijn tussen de coöperatie en de prostituees overeenkomsten gesloten. Daarin is onder meer bepaald dat de prostituees zich verplichten tot het realiseren van omzet ten behoeve van de coöperatie en dat die omzet met name komt uit seksuele dienstverlening. De overeenkomsten bevatten een bijzonder gedeelte dat betrekking heeft op de arbeidsvoorwaarden en dat wordt aangeduid als arbeidsovereenkomst. De rechtsverhouding tussen de coöperatie en de prostituees wordt mede geregeld door een huishoudelijk reglement. In dit reglement is geregeld dat de prostituees zelf het tarief bepalen dat zij aan klanten in rekening brengen, geen vaste werktijden kennen en hun (bruto) omzetten maandelijks aan de coöperatie afdragen. De coöperatie vermindert de ontvangen omzetten met verschuldigde omzetbelasting en met een bedrag van € 70 ter dekking van door haar gemaakte kosten, en draagt loonheffing af over de na deze verminderingen overblijvende bedragen. Hetgeen na afdracht van loonheffing resteert, betaalt de coöperatie aan de desbetreffende prostituee. Ter zake van deze betalingen ontvangen de prostituees iedere maand een loonstrook. De coöperatie maakt ten behoeve van de prostituees gebruik van een arbodienst. Van de prostituees die om gezondheidsredenen hun werkzaamheden onderbreken, verwacht de coöperatie een ziekmelding, maar zij zorgt niet voor vervanging.
De coöperatie heeft de inspecteur verzocht een beschikking te geven, inhoudende dat de prostituees verzekerd zijn op grond van de werknemersverzekeringen. De inspecteur neemt het standpunt in dat de prostituees niet in dienstbetrekking werkzaam zijn en is door het hof in het gelijk gesteld. De Hoge Raad geeft aan dat bij het beantwoorden van de vraag of tussen de coöperatie en de prostituees arbeidsovereenkomsten tot stand zijn gekomen, acht moet worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Daartoe moeten niet alleen de rechten en verplichtingen die partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stonden in aanmerking worden genomen, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen aan hun overeenkomst uitvoering hebben gegeven en daaraan aldus inhoud hebben gegeven. Het hof heeft zijn oordeel dat geen sprake is van arbeidsovereenkomsten onder andere gebaseerd op de vrijblijvendheid die de prostituees met betrekking tot de taakvervulling kunnen betrachten en ook betrachten. Hiermee heeft het hof kennelijk willen aangeven dat de aard van de als seksuele dienstverlening omschreven werkzaamheden eraan in de weg staat dat de coöperatie het verrichten van specifieke handelingen aan haar prostituees opdraagt. Een dergelijke vrijheid bij de beroepsuitoefening hoeft echter niet in de weg te staan aan de aanwezigheid van een gezagsverhouding. De bestreden uitspraak kan derhalve niet in stand blijven. De Hoge Raad verwijst de procedure voor een onderzoek of tussen de coöperatie en de prostituees arbeidsovereenkomsten naar burgerlijk recht zijn gesloten. Met het oog op dat onderzoek merkt de Hoge Raad nog op dat voor de kwalificatie van een overeenkomst als arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht niet vereist is dat min of meer nauwkeurig is geregeld hoe de hoogte van het aan de werknemer toekomende loon wordt afgeleid uit de door hem geleverde arbeidsprestatie. Evenmin is daarvoor noodzakelijk dat in die overeenkomst min of meer nauwkeurig is vastgelegd hoe lang of hoe vaak de arbeid zal worden verricht. Kort samengevat geeft de Hoge Raad voor het bestaan van een dienstbetrekking het volgende aan:
niet vereist is dat de arbeidskrachten een aan de hand van de gevraagde werkzaamheden te herleiden of inzichtelijk loon zijn overeengekomen; niet vereist is dat duidelijkheid bestaat, ook niet gemeten naar tijdsduur, omtrent de hoeveelheid arbeid en de aard van de arbeid; een zekere vrijheid bij de invulling van de beroepsuitoefening staat niet in de weg aan de aanwezigheid van een gezagsverhouding.
Bron: HR 12-09-2014