Ervaar zorgeloos boekhouden en haal het maximale uit uw bedrijf.
12 november 2014.
Een werkgever die werknemers niet in zijn loonadministratie opneemt en zwart laat werken, loopt het risico dat verondersteld wordt dat de betreffende werknemers in de zes maanden voorafgaand aan het constateren van de overtreding bij hem in dienst waren. Toepassing van deze fictie leidt echter niet automatisch tot een vergrijpboete.
Een VOF exploiteert een autopoetsbedrijf. Op 2 februari 2010 kreeg de onderneming bezoek van de Belastingdienst en Arbeidsinspectie. De controleurs troffen drie personen aan die bezig waren met het reinigen van auto’s. Nadat de controleurs hadden aangegeven waarvoor zij kwamen, renden alle drie de personen weg.
Naar aanleiding van de bevindingen tijdens het bedrijfsbezoek heeft de Inspecteur met toepassing van de zesmaandsfictie uit de Wet op de Loonbelasting 1964 naheffingsaanslagen loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd over de zes maanden voorafgaand aan het bedrijfsbezoek. Gelijktijdig met de naheffingsaanslagen heeft de Inspecteur vergrijpboeten opgelegd.
Hof Den Haag heeft met betrekking tot de naheffingsaanslagen geoordeeld dat de drie personen op 2 februari 2010 bij de VOF in dienstbetrekking waren en niet in haar loonadministratie waren opgenomen. Het hof is er in dat kader met toepassing van de zesmaandsfictie van uitgegaan dat de drie personen ook in de zes maanden voorafgaande aan 2 februari 2010 bij de VOF in dienstbetrekking waren en dat hun loon in die periode niet lager was dan op 2 februari 2010. De VOF heeft naar het oordeel van het hof het tegendeel niet doen blijken. Dit feitelijke oordeel van het hof is niet voor cassatie vatbaar.v Ten aanzien van de boeten oordeelt de Hoge Raad echter anders. Het hof heeft de boeten in stand gelaten omdat de VOF, naar het oordeel van het Hof, wist dat bij de drie personen sprake was van een dienstbetrekking, maar dat zij willens en wetens geen loonbelasting heeft ingehouden over het door hen genoten loon en geen aangifte loonbelasting heeft gedaan en aldus de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit nalaten zou leiden tot het te weinig afdragen van loonbelasting terwijl die wel verschuldigd was. De Hoge Raad geeft aan dat het gegeven dat de zesmaandsfictie van toepassing is, nog niet maakt dat ten aanzien van de met de naheffing op grond van de fictie samenhangende vergrijpboete met voldoende mate van zekerheid vaststaat dat de inhoudingsplichtige (i) aan de betrokken werknemer(s) ook gedurende de voorafgaande zes maanden loon verschuldigd was, (ii) de daarover verschuldigde loonheffing niet heeft voldaan op aangiften over de desbetreffende aangiftetijdvakken, en (iii) ter zake van al die ontoereikende betalingen opzet (of grove schuld) valt te verwijten. De zesmaandsfictie heeft dan ook niet tot gevolg dat zonder nadere bewijsvoering door de inspecteur kan worden aangenomen dat de inhoudingsplichtige het beboetbare feit heeft begaan in alle aangiftetijdvakken gelegen in die zes maanden. Weliswaar staat de mogelijkheid open dat bij het bewijs van een beboetbaar feit binnen redelijke grenzen gebruik wordt gemaakt van (wettelijke) vermoedens, maar uit de enkele vaststelling dat een persoon bij de inhoudingsplichtige in dienstbetrekking is en niet in de loonadministratie is opgenomen, vloeit geen vermoeden voort op grond waarvan bij gebreke van (overtuigend) tegenbewijs redelijkerwijs mag worden aangenomen dat die situatie al ten minste zes maanden bestaat. Hetzelfde geldt indien wordt vastgesteld dat een persoon in dienstbetrekking is bij de inhoudingsplichtige en niet voldaan is aan de verplichting een eerstedagsmelding te doen. Het hof heeft verder niets vastgesteld met betrekking tot de vraag of de drie personen ook vóór 2 februari 2010 al in dienstbetrekking waren bij de VOF; evenmin heeft het feiten vastgesteld waaruit kan worden afgeleid dat de VOF met betrekking tot loon dat is genoten vóór 2 februari 2010 opzettelijk de betaling van verschuldigde loonheffing achterwege heeft gelaten. De boete kan derhalve niet in stand blijven en de Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Amsterdam waar moet worden onderzocht of vóór 2 februari 2010 voldoende bewijs voorhanden is dat sprake is van beboetbare feiten. Bron: HR 7-11-2014