Ervaar zorgeloos boekhouden en haal het maximale uit uw bedrijf.
8 juni 2016
Een hondeneigenaar, die één van zijn drie honden aan zijn bv verkoopt, kan niet persoonlijk worden aangeslagen voor de hondenbelasting van die hond. Het houden van een hond is niet voorbehouden aan natuurlijke personen zoals door de gemeente wordt gesteld. De bestuurder/dga van een bv verkoopt in januari 2014 één van zijn privé gehouden honden aan zijn bv. In maart 2014 doet de bestuurder namens de bv aangifte hondenbelasting bij de gemeente. In de aangifte is vermeld dat de hond sinds januari eigendom is van de bv. De gemeente legt op 30 april 2014 een aanslag hondenbelasting op aan de bestuurder voor de hond die eigendom is van de bv. Volgens de Verordening hondenbelasting 2014 van de gemeente wordt als houder van een hond aangemerkt ‘degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is’. De bestuurder maakt bezwaar tegen de aanslag omdat hij van mening is dat de bv na verkoop van de hond houder is van de hond.
Hof Den Haag oordeelde dat het uitoefenen van de feitelijke macht doorslaggevend is voor het houderschap. De hond wordt sinds januari gehouden door de bv. Uit de door de bestuurder en de bv gesloten overeenkomst waarbij de hond door de bestuurder aan de bv is verkocht, noch uit enig ander feit kan worden afgeleid dat de hond na de levering in bezit van de bestuurder is gebleven en/of dat de bestuurder de hond na de levering voor de bv is gaan houden. Volgens de gemeente is het houden van een hond in de zin van de wet naar zijn aard enkel voorbehouden aan natuurlijke personen, omdat alleen natuurlijke personen de macht kunnen uitoefenen over een hond. Volgens de Hoge Raad gaat die stelling uit van een onjuiste opvatting van het begrip ‘houden’ in de zin van artikel 226 lid 1 van de Gemeentewet en is daarom onjuist. De gemeente wordt in het ongelijk gesteld. Bron: HR 3-06-201