Ervaar zorgeloos boekhouden en haal het maximale uit uw bedrijf.
Hof Amsterdam heeft de veelbesproken uitspraak van Rechtbank Haarlem inzake de lagere btw-correctie op het privégebruik van de auto bevestigd. Uit het oogpunt van de heffing van omzetbelasting over privégebruik van de een auto bestaat geen verschil tussen een auto met een lagere CO2-uitstoot en een andere auto. De belastingplichtige doet dan ook terecht een beroep op de gunstige regeling die voor anderen geldt.
Een belastingplichtige ondernemer die een btw-correctie van 12% x 14% wilde in plaats van een btw-correctie van 12% over de bijtelling van 25% wegens privégebruik van zijn auto van de zaak, werd op 1 juni vorig jaar door Rechtbank Haarlem in het gelijk gesteld. De rechter vond dat de milieuverschillen bij de berekening van de btw-correctie geen rol mogen spelen. Hof Amsterdam heeft deze uitspraak bevestigd.
Door voor heffing van omzetbelasting aan te sluiten bij de bijtelling in de IB is de niet-aftrekbare omzetbelasting in grote mate afhankelijk van de aard van de ter beschikking gestelde auto. Door het verschil in CO2-uitstoot ontstaan er, bij gelijke kosten, aanzienlijke verschillen in de correctie voor het privégebruik. Hierdoor gaat het verband tussen de feitelijk kosten met betrekking tot privégebruik en de op basis van het forfait vastgestelde kosten geheel verloren. Op geen enkele manier is aannemelijk geworden dat de kosten van een milieuvriendelijke auto aanleiding geven tot het in aanmerking nemen van een (zoveel) gunstiger forfait dan bij ander auto’s van dezelfde waarde. Het hof vindt dat de staatssecretaris bij de uitvoering van het bepaalde in het BUA een begunstigend beleid voert ten aanzien van auto’s met een lagere CO2-uitstoot.
Uit het oogpunt van heffing van omzetbelasting over privégebruik van een auto bestaat er echter geen verschil tussen een auto met een lagere CO2-uitstoot en een andere auto. De ondernemer heeft terecht een beroep gedaan op de voor anderen geldende begunstigende regeling. Volgens het hof kan de begunstigende regeling niet geacht worden te berusten op een onjuiste rechtsopvatting en is het ook niet aannemelijk dat de regeling zonder die rechtsopvatting achterwege zou zijn gebleven. Het is immers niet goed denkbaar dat de staatssecretaris niet heeft beseft dat de begunstigende regeling in strijd was met het bepaalde in de BTW-richtlijn en met doel en strekking van het BUA. Bron: Hof Amsterdam 23-02-2012