Uw boekhouding laten doen?

Ervaar zorgeloos boekhouden en haal het maximale uit uw bedrijf.


Werkelijk betaalde prijs niet relevant voor bijtelling

26 januari 2016

Voor de bijtelling vanwege het privégebruik van een terbeschikkinggestelde auto dient uit te worden gegaan van de catalogusprijs en niet van de werkelijk voor de auto betaalde prijs, ook niet als deze lager is.

Een bv heeft aan zijn enige werknemer, tevens de gemachtigde in deze zaak, een auto ter beschikking gesteld. De auto is bij de dealer aangeschaft voor € 48.850,00 (incl. btw en BPM). De cataloguswaarde van deze auto is volgens de site van de RDW € 55.624. Over september 2014 doet de bv aangifte loonheffing waarbij voor de grondslag van de bijtelling uitgegaan wordt van de catalogusprijs.

De bv gaat tegen de eigen aangifte in bezwaar en stelt dat voor de bijtelling moet worden uitgegaan van een waarde van € 47.635 (de consumentenprijs inclusief btw/BPM minus de kosten afleverklaar maken ad € 1.215). De inspecteur wijst het bezwaar af en de zaak wordt voorgelegd aan Rechtbank Gelderland. Op grond van artikel 13bis lid 6 Wet LB 1964 moet de waarde van de ter beschikking gestelde auto worden gesteld op de catalogusprijs zoals dat in artikel 9 van de Wet BPM is gedefinieerd, vermeerderd met de BPM. Volgens artikel 9 lid 4 Wet BPM wordt hieronder verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur aan wederverkopers geadviseerde verkoopprijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen.

Volgens de bv moet de te hanteren catalogusprijs worden gesteld op de aanbiedingsprijs van de dealer, omdat het volgens de wettekst gaat om de prijs die volgens de dealer naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. Het verschil tussen de werkelijk betaalde prijs en de officiële cataloguswaarde is zo groot dat het volgens de belanghebbende in de weg staat aan toepassing van artikel 9 van de Wet BPM.

De bv wijst erop dat twintig personenauto’s van hetzelfde type tegen diezelfde prijs zijn aangeboden. Het betrof dus niet een incidentele transactie. De rechtbank volgt die redenering niet en verwijst hiervoor naar een uitspraak van Hof Leeuwarden van 3 januari 2012. Dit hof oordeelde in deze BPM-zaak dat de wetgever ervoor heeft gekozen de catalogusprijs voor de toepassing van de Wet BPM te objectiveren. ‘Hiermee heeft de wetgever kennelijk willen uitsluiten dat mogelijke waardeveranderingen van een te registreren auto ten opzichte van de catalogusprijs tot het oordeel kunnen leiden dat de catalogusprijs niet meer de prijs als bedoeld in artikel 9, vierde lid, van de Wet BPM zou zijn.’

De rechtbank concludeert dat de catalogusprijs die door de fabrikant of importeur aan de dealers is bekendgemaakt doorslaggevend is en waarvan aannemelijk is dat deze in dit geval € 55.624 bedraagt. Niet relevant is of de dealer de auto goedkoop heeft kunnen inkopen of deze om andere reden (en al dan niet met meerdere tegelijk) voor een lager bedrag te koop aanbiedt aan consumenten. Bron: Rb. Gelderland 17-11-2015 (publ. 18-01-2016)

Financieel Administratieve Dienstverlening Op Maat