Ervaar zorgeloos boekhouden en haal het maximale uit uw bedrijf.
De Centrale Raad van Beroep heeft onlangs geoordeeld dat een zieke werknemer die instemde met de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst geen benadelingshandeling pleegde.
De werknemer was sinds 1 januari 1990 werkzaam bij (de rechtsvoorganger van) de werkgever. Begin 2008 meldde hij zich ziek in verband met hartklachten. Ongeveer een jaar later is tussen hem en de werkgever een vaststellingsovereenkomst gesloten om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. De achtergrond was een reorganisatie waarbij op de afdeling van de werknemer vier medewerkers moesten afvloeien. Bij dit ontslag om bedrijfseconomische redenen paste de werkgever het afspiegelingsbeginsel toe.
Met de werknemer werd overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2009 zou worden beëindigd met toekenning van een vergoeding van € 72.967, berekend overeenkomstig de kantonrechtersformule. Het UWV weigert vervolgens de werknemer een ziektewetuitkering toe te kennen. De reden is dat het dienstverband tijdens zijn ziekte is beëindigd en hij, zo hij daarmee niet akkoord zou zijn gegaan, nog loon van de werkgever zou hebben ontvangen. Het UWV stelt dat de werknemer door in te stemmen met het einde van zijn dienstverband tijdens ziekte een benadelingshandeling heeft gepleegd. Het opzegverbod tijdens ziekte (art. 7:670, lid 1 BW) was volgens het UWV van toepassing.
Een beroep op dit opzegverbod zou volgens UWV bij de kantonrechter niet bij voorbaat kansloos zijn. Dit standpunt wordt gedeeld door de Rechtbank Almelo. In hoger beroep overweegt de Centrale Raad van Beroep dat in het algemeen van een werknemer verwacht mag worden dat hij zijn aanspraken op loon tijdens ziekte niet onnodig prijsgeeft, indien en voor zover dit tot gevolg heeft dat het UWV eerder of over een langere periode ziekengeld moet betalen. Veelal zal dan ook het instemmen met het einde van het dienstverband leiden tot de conclusie dat sprake is van een benadelingshandeling (art. 45 lid 1, aanhef en sub j ZW), ook als de reden van het eindigen bedrijfseconomische omstandigheden betreft. Volgens de Centrale Raad van Beroep ligt het in deze zaak echter anders.
Uit de instemming van de vakbonden met het Sociaal Plan kan immers worden afgeleid, dat de noodzaak tot het verminderen van arbeidsplaatsen niet in het geding is. Evenmin heeft het UWV betwist dat het ontslag is gegeven met een correcte toepassing van het afspiegelingsbeginsel. In een dergelijke situatie, waarbij tevens de facto de opzegtermijn in acht is genomen en een ontslagvergoeding wordt berekend volgens de kantonrechtersformule, valt volgens de Centrale Raad van Beroep niet in te zien dat de kantonrechter tot het oordeel zou komen dat het verzoek van de werkgever verband zou houden met het ontlopen van het opzegverbod tijdens ziekte. De kans dat de rechter in verband hiermee het ontbindingsverzoek zou afwijzen moet als verwaarloosbaar klein worden aangemerkt. Van een benadelingshandeling was volgens de Centrale Raad van Beroep dan ook geen sprake en het UWV dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Bron: CRvB 4-04-2012