Ervaar zorgeloos boekhouden en haal het maximale uit uw bedrijf.
6 oktober 2016
Volgens Rechtbank Den Haag had de inspecteur het gebruikelijk loon van een ‘deeltijd-dga’ juist vastgesteld. Niet aannemelijk was dat het gebruikelijk loon op een te hoog bedrag was vastgesteld. Met de deeltijdfactor hoefde geen rekening te worden gehouden. Dit was op zichzelf geen reden om de normbedragen te verminderen. Een vennootschap verleent dienst op het gebied van consultancy- en beheersactiviteiten. In de jaren 2009 tot en met 2012 heeft de vennootschap uitsluitend advieswerkzaamheden verricht voor het Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden. De dga is de enige aandeelhouder en tevens enige werknemer van de vennootschap. Naast zijn activiteiten voor de vennootschap was de dga ook nog werkzaam als buschauffeur.
Uit die werkzaamheden behaalde hij in 2009 en 2010 een inkomen van respectievelijk € 8.901 en € 297. Het door de bv aan de dga betaalde loon bedroeg in de jaren 2009 t/m 2012 respectievelijk € 8.580, € 17.280, € 16.590 en € 17.570, terwijl de omzet varieerde van ruim € 35.000 (2009) tot ruim € 65.000 (2011). Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft inspecteur het aan de dga toe te rekenen loon gecorrigeerd en naheffingsaanslagen opgelegd. Daarbij is de afroommethode toegepast en de omzet als uitgangspunt genomen. Dit resulteerde in een gebruikelijk loon van respectievelijk € 17.803 (2009), € 31.066 (2010), € 33.150 (2011) en € 29.998 (2012). De bv gaat in bezwaar en beroep. Gesteld wordt dat onder meer dat het vastgestelde loon niet in verhouding staat tot de werkelijk geleverde inspanningen en de correctie niet zou zijn gemaakt indien voor een jaarlijkse pensioenvoorziening zou zijn gekozen. Ook stelt de bv dat zij wordt gediscrimineerd ten opzichte van zzp’ers en andere groepen op wie de gebruikelijk-loonregeling niet van toepassing is.
De rechtbank overweegt dat het gebruikelijk loon ten minste moet worden gesteld op de in de wet opgenomen normbedragen, dan wel op een hoger bedrag indien de inspecteur aannemelijk maakt dat een werknemer in een soortgelijke dienstbetrekking een hoger loon ontvangt, dan wel lager indien de belanghebbende aantoon dat in het economische verkeer een lager loon gebruikelijk is. In die bewijslast is de bv volgens de rechtbank niet geslaagd, daar zij geen enkel inzicht heeft verschaft in het loon dat werknemers met een soortgelijke dienstbetrekking genieten. Dat de bv aan de dga een laag salaris van € 30 per uur heeft uitbetaald en geen pensioenvoorziening heeft getroffen, is hiervoor niet van belang. Ook het feit dat de dga in deeltijd heeft gewerkt, is op zichzelf geen reden om de normbedragen met een deeltijdfactor te verminderen, zoals de Hoge Raad in haar arrest van 10 juni 2005 heeft aangegeven.
Hiervoor is pas aanleiding als aannemelijk is dat het gebruikelijk loon op een lager bedrag dan de normbedragen gesteld moet worden. Daar ook de inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslagen is uitgegaan van lagere bedragen dan de normbedragen, zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd. Het argument van discriminatie ten opzicht van zzp’ers veegt de rechtbank eenvoudig van tafel: er is geen sprake van gelijke gevallen. Bron: Rb. Den Haag 22-09-2016