Ervaar zorgeloos boekhouden en haal het maximale uit uw bedrijf.
2 februari 2016
De Hoge Raad laat de crisisheffing 2013 en de verlengde crisisheffing 2014 in stand. Dit is duidelijk geworden in een individuele procedure (een procedure die niet tot de proefprocedures wordt gerekend) over 2013 en in een proefprocedure over 2014.
In beide procedures stelt de Hoge Raad vast dat de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) voldoende basis biedt voor de crisisheffing omdat de crisisheffing wordt geheven ‘in afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde’.
De Hoge Raad ziet ook geen reden om de crisisheffing op het niveau van de regelgeving buiten toepassing te laten wegens strijd met het eigendomsrecht dat in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is vastgelegd. Op het terrein van de belastingen moet een inbreuk op het eigendomsrecht volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) ‘lawful’ zijn, een ‘legitimate aim’ dienen en een ‘fair balance’ tussen de belangen van het betrokken individu en het algemene belang respecteren. Bij de beoordeling van de vraag of aan de laatstgenoemde voorwaarde is voldaan, moet de wetgever op fiscaal gebied een ruime beoordelingsmarge worden gelaten.
De Hoge Raad is van mening dat de crisisheffing voldoende basis in de Wet LB heeft en daarom lawfull is. De heffing voldoet naar het oordeel van de Hoge Raad tevens aan het vereiste van een legitiem doel omdat het gaat om een heffing van belastingen in het algemeen belang. De Hoge Raad staat uitgebreid stil bij de vraag of bij de invoering van de crisisheffing sprake is geweest van een fair balance. In 2012 konden werkgevers tot 25 mei 2012 (de eerste aankondiging van de crisisheffing) in goed vertrouwen ervan uitgaan dat zij ter zake van het loon dat door hun werknemers in die periode genoten werd, niet zwaarder zouden worden belast dan volgde uit de toen ter tijd geldende wetgeving. Bij de invoering van een nieuwe of zwaardere heffing die in strijd is met gerechtvaardigde verwachtingen van de betrokkenen, is dan in beginsel geen sprake van een ‘fair balance’.
Dat is slechts anders indien er specifieke en dwingende redenen zijn voor deze aantasting van de gerechtvaardigde verwachtingen. De Hoge Raad vindt deze in de ernstige aard van de begrotingsproblemen, die ertoe noopte om ingrijpende maatregelen te nemen die in 2013 tot vermindering van het begrotingstekort zouden leiden, en de noodzaak om in verband daarmee te komen tot een eenvoudige, goed uitvoerbare regeling. Hetzelfde geldt voor de verlenging van de crisisheffing voor 2014.
Met de keuze om in het kader van het realiseren van begrotingsdoelstellingen binnen een omvangrijk pakket van maatregelen wederom ook een extra bijdrage in de sfeer van de hogere inkomens op te nemen, heeft de wetgever de hem toekomende, door de rechter te respecteren, ruime beoordelingsmarge niet overschreden. Ook voor de handhaving van het loon van het afgelopen kalenderjaar, ook wat betreft loon vóór de aankondiging van de verlenging op 1 maart 2013, als een eenvoudig te hanteren heffingsgrondslag geldt dat die keuze gerechtvaardigd was. Overigens kan de crisisheffing, welke op het niveau van de regelgeving niet heeft geleid tot schending van het eigendomsrecht, volgens de Hoge Raad onder omstandigheden leiden tot een individuele en buitensporige last. In het kader van de proefprocedure is daarop uitdrukkelijk geen beroep gedaan. Het oordeel van Hof Den Haag dat daarvan geen sprake is, houdt in cassatie stand.
Tot slot faalt ook het beroep op de discriminatieverboden in het EVRM en het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten (IVBPR). De Hoge Raad komt tot de slotsom dat geen sprake is van discriminatie omdat de bij de vormgeving van de crisisheffing gemaakte keuzes niet evident van redelijke grond ontbloot zijn en dat de wetgever de hem op fiscaal gebied toekomende ruime beoordelingsmarge niet heeft overschreden. Bron: HR 29-01-2016