Het omzetten van schulden in een agiostorting op achtergestelde aandelen kan uiteindelijk
het ontstaan van een lucratief belang verhinderen.
Hof Den Haag heeft uitspraak moeten doen in een verwijzingszaak over de fiscale regeling
met betrekking tot het lucratief belang. Deze regeling ziet op bepaalde houders van
aandelen, vorderingen of andere rechten. Daarbij moeten de aandelen:
zijn achtergesteld bij andere soorten aandelen, terwijl het totale geplaatste kapitaal
van de achtergestelde aandelen minder dan 10% bedraagt van het totale geplaatste aandelenkapitaal
van de bv (10%-criterium); of
een preferentie hebben van minstens 15% dividend per jaar.
Vangnetbepaling Het regime van de lucratieve belangen kent daarnaast nog een soort vangnetbepaling.
Op grond van deze bepaling kunnen rechten ook kwalificeren als lucratieve belangen
als zij economisch overeenkomen met aandelen. De Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2023:557) heeft geoordeeld dat het 10%-criterium nog steeds geldt als de vangnetbepaling van
toepassing is. Hof Den Haag moet in de verwijzingszaak toetsen of een pakket certificaten
in gewone aandelen betrekking heeft op minder dan 10% van het totaal geplaatste aandelenkapitaal.
De gewone aandelen zijn namelijk achtergesteld bij de andere aandelen, die cumulatief
preferent zijn.
Geen verlies uit lucratief belang Een belangrijk geschilpunt in deze zaak is of de agiostorting op de gewone aandelen
meetelt voor het berekenen van het gestorte kapitaal op deze aandelen. De certificaathouder
meent dat de agiostorting niet meetelt. Maar het hof constateert dat het agio op de
gewone aandelen is ontstaan uit de omzetting van een kredietfaciliteit in een gewoon
aandeel. Bij de waardering van zo’n agiostorting moet men volgens het hof uitgaan
van de nominale waarde van de omgezette schuld. Mede door deze agiostorting is het
geplaatste kapitaal op de achtergestelde aandelen zo hoog, dat de certificaathouder
niet voldoet aan het 10%-criterium. Daardoor is geen sprake van een lucratief belang
en kan de certificaathouder geen verlies uit lucratief belang aftrekken.
Bron: gerechtshof Den Haag 27-03-2024 (gepubl. 29-04-2024).
Per 1 januari 2023 is een nieuwe Europese richtlijn, DAC7, in werking getreden. Deze
richtlijn verplicht digitale platformen om (fiscale) informatie over hun gebruikers
te verstrekken aan de Belastingdienst en de uitwisseling van deze informatie tussen
de belastingautoriteiten van de EU-lidstaten. Staatssecretaris Van Rij informeert
de Tweede Kamer over de DAC7-richtlijn.
DAC7 voorziet in een uniforme rapportageverplichting. Digitale platformen zijn verplicht
te rapporteren indien een verkoper 30 (of meer) verkooptransacties verricht of een
bedrag van € 2.000 (of meer) per jaar ontvangt bij activiteit van verkoop van goederen.
Digitale platformen zijn in 2024 voor het eerst rapportageplichtig over het kalenderjaar
2023. Daarbij hoeft alleen gerapporteerd te worden over in 2023 nieuw op het platform
geregistreerde verkopers. De deadline van het rapporteren door de platformexploitanten
over 2023 was 31 januari 2024. Over verkopers die vóór 1 januari 2023 reeds op het
platform actief waren (zogenoemde ‘bestaande verkopers’), hoeft pas voor het eerst
in januari 2025 gerapporteerd te worden. Alleen als het platform bestaande verkopers
eind 2023 al heeft geïdentificeerd en geverifieerd dan dienen deze ook al in de rapportage
van januari 2024 te zijn opgenomen.
Gevolgen voor de belastingheffing bij verkopers
Geen nieuwe belastingverplichting DAC7 roept geen nieuwe fiscale verplichtingen voor verkopers in het leven. DAC7 staat
ook los van de vraag of verdiensten kwalificeren als bron van inkomen, voor de belastingplichtige
als ondernemer voor de IH, of als resultaat uit overige werkzaamheden. DAC7 brengt
evenmin nieuwe verplichtingen voor de omzetbelasting met zich mee. DAC7 heeft dus
niet tot gevolg dat een verkoper meer of minder belasting moet betalen. De informatie
die de inspecteur op grond van DAC7 ontvangt vormt voor hem informatie aan de hand
waarvan kan worden gecontroleerd of aan fiscale verplichtingen wordt voldaan.
Belastbaar inkomen Steeds meer mensen verkopen spullen of leveren diensten via internetplatformen. Ook
verkopen steeds meer mensen via internetplatformen vanuit het perspectief van duurzaamheid.
Niet iedereen hoeft aangifte te doen van de inkomsten. Voor de inkomstenbelasting
moet worden beoordeeld of er sprake is van een bron van inkomen. Bij verkopen door
particulieren via internetplatformen als Marktplaats of Vinted is sprake van een bron
van inkomen als het doel is voordeel te halen uit de verkoop van de producten of diensten.
De verwachting dat er voordeel kan worden behaald uit de verkoop moet hierbij realistisch
zijn. Als de kosten naar verwachting hoger zijn dan de vergoeding, dan is er geen
sprake van een bron van inkomen en hoeft dat niet te worden aangegeven.
Heffing van omzetbelasting Voor de btw gaat het om de zelfstandige uitoefening van een bedrijf of beroep of de
exploitatie van een vermogensbestanddeel. Ook als iemand geen ondernemer is voor de
inkomstenbelasting, kan hij ondernemer zijn voor de btw als hij regelmatig zaken verkoopt
en daarmee opbrengst behaalt. Incidentele verkopen leiden niet tot ondernemerschap
voor de btw, maar bij regelmatige verkoopactiviteiten komt het ondernemerschap voor
de btw in beeld, ongeacht of winst wordt gemaakt.
Overigens kan daarop mogelijk een vrijstelling voor de btw, de Kleineondernemersregeling
(KOR), worden toegepast. Als iemand bijvoorbeeld eenmalig een gebruikte fiets verkoopt
via een platform, dan kwalificeert deze persoon niet als btw-ondernemer. Maar als
iemand via een platform gaat handelen in gebruikte fietsen, dan komt het ondernemerschap
voor de btw in beeld en is over de verkopen in beginsel btw verschuldigd. Voor de
btw geldt wel een registratiedrempel van € 1.800 per kalenderjaar (per 2025 wordt
dit € 2.200). Ondernemers met een jaaromzet onder deze drempel, kunnen zonder aanmelding
gebruik maken van de KOR en buiten verdere btw-verplichtingen blijven.
Verkoopt een eigenwoningbezitter zijn woning in de periode van 29 oktober 2012 tot
en met 31 december 2017? En blijft na verkoop een restschuld over? Dan is de rente
over die restschuld gedurende 15 jaar aftrekbaar.
Een eigenwoningbezitter heeft de aanschaf van de woning gefinancierd met een banklening.
Op 4 maart 2009 wordt de man failliet verklaard en op 6 oktober 2009 wordt de woning
in het openbaar verkocht. In het kader van het faillissement zijn twee verificatievergaderingen
geweest op 4 december 2012 en 14 oktober 2015. In de aangifte IB/PVV voert de man
rente restschuld vroegere eigen woning op. De inspecteur corrigeert op dit punt de
aangifte.
Geschilpunten Bij rechtbank Zeeland-West-Brabant is in geschil of sprake is van een restschuld.
Ook is in geschil of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden.
Geen kwalificerende restschuld De rechtbank geeft aan dat de rente niet als rente restschuld aftrekbaar is en verwijst
daarvoor naar de uitspraak ECLI:NL:RBZWB:2022:2892. In deze uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de woning niet is verkocht in
de periode van 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017. Dit is een belangrijke
voorwaarde voor de aftrekbaarheid van rente van een restschuld. Daar doet niet aan
af dat de schuld pas zou zijn ontstaan na de verificatievergaderingen van 4 december
2012 respectievelijk 14 oktober 2015. De wet knoopt namelijk aan bij het moment van
verkoop van een woning, niet bij het moment waarop de schuld ontstaat.
Vertrouwensbeginsel Ook verwerpt de rechtbank het beroep op het vertrouwensbeginsel. Pas op de zitting
heeft de man aangevoerd dat de aangifte 2020 met daarin ook de restschuld is gevolgd
en hij daaraan vertrouwen kon ontlenen. De rechtbank vindt dat de man deze stelling
te laat heeft ingebracht. Ook in ander opzicht wordt het beroep op het vertrouwensbeginsel
verworpen. De man heeft geen handelingen verricht op basis van de informatie op de
site van de Belastingdienst. Wel heeft de man recht op vergoeding van immateriële
schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Minister Van Gennip stelt een onderzoek in naar de maatschappelijke effecten van boetes.
Dit schrijft de minister in een verzamelbrief waarin zij ingaat op de beleidsmaatregelen
voor een effectieve aanpak van arbeidsmisstanden.
Volgens de Arbeidsinspectie hebben de boetes voor het overtreden van de Wet arbeid vreemdelingen geen gelijke
tred gehouden met de ontwikkeling van de welvaart en inflatie. Daarmee is ook het
afschrikwekkende effect – om illegale arbeid tegen te gaan – van de boetebedragen
uitgehold. De boetes zijn sinds 2005 vastgesteld op maximaal € 8.000 voor elke Wav-overtreding.
Als het boetebedrag zou zijn meegegroeid met de welvaart en inflatie, dan zou het
nu op circa € 15.000 liggen.
De Inspectie ziet dat het illegaal tewerkstellen van arbeidsmigranten financieel voordeel
oplevert, vaak zelfs ook nog als de werkgever hiervoor een boete krijgt. In de meeste
van de 24 onderzochte zaken is het voordeel voor werkgevers zo groot, dat het betalen
van een boete voor een geconstateerde overtreding minder kosten met zich meebrengt
dan het normaal uitbetalen van het cao loon en de bijkomende werkgeverslasten. De
kostenreductie die met de overtreding van de wet behaald wordt, is gemiddeld 60 procent.
De Arbeidsinspectie heeft berekend wat de gemiddelde ’terugverdientijd’ is, een wat
cynische term in dit verband, omdat de ‘verdiensten’ door wetsovertreding ontstaan.
In bijna 90 procent van de gevallen is dat minder dan 1 jaar. Bij 7 van de 24 onderzochte
situaties is de ’terugverdientijd’ zelfs 3 maanden of minder.
Toezegging effecten verhogen boetes De minister stelt een onderzoek in naar de maatschappelijke effecten van boetes. Hierbij
kijkt de minister naar waarom sommige sancties de naleving al dan niet verhogen en
welke oplossingen daarvoor zijn.
Het kabinet zal in het kader van het toelatingsstelsel voor terbeschikkingstelling
van arbeidskrachten in ieder geval de boetebeleidsregels voor de Wet allocatie arbeidskrachten
door intermediairs (Waadi) herzien. Met de introductie van het toelatingsstelsel worden
in de Waadi verschillende nieuwe overtredingen geïntroduceerd voor zowel uit- als
inleners. Voor elk van deze overtredingen moet worden bezien welke boetes en dwangsommen
daarbij passend en mogelijk zijn.
Beboeten feitelijk leidinggevenden Naast het beboeten van een rechtspersoon kan ook de persoon die feitelijk leiding
heeft gegeven aan de verboden gedraging worden beboet. Op dit moment zijn in de beleidsregels
boeteoplegging van de verschillende arbeidswetten geen specifieke boetenormbedragen
voor feitelijk leidinggevenden opgenomen, behalve bij de Wet arbeid vreemdelingen.
Met de opgedane ervaringen van de Arbeidsinspectie maakt de minister per arbeidswet
een analyse om te bezien of deze boetebeleidsregels voldoen of dat ze moeten worden
aangepast, inclusief een mogelijke (significante) verhoging van boetes.
Bestuursrechtelijk bestuursverbod De minister heeft besloten het verbod niet in te voeren. De belangrijkste redenen
hiervoor zijn rechtstatelijke kwetsbaarheid en twijfels over effectiviteit.
Motie over inname van reisdocumenten en bankpassen De minister gaat de mogelijkheden voor de toepassing van de huidige instrumenten bij
het oneigenlijk innemen van reisdocumenten en bankpassen van arbeidsmigranten verder
onderzoeken. Daarbij wordt ook gekeken of eventuele passende vervolgstappen nodig
zijn, zoals de aanpassing of uitbreiding van de huidige instrumenten. Daarnaast bekijkt
het kabinet of er andere instrumenten zijn om het oneigenlijk innemen van reisdocumenten
en bankpassen van arbeidsmigranten te sanctioneren, zodat werkgevers die op deze wijze
de persoonlijke vrijheid van hun werknemers ernstig beperken, hard kunnen worden gestraft.
Nieuw instrument tegen onderbetaling minimumloon Het Aanjaagteam adviseerde om een bepaling in de Wml op te nemen om bij een vermoeden
van onderbetaling in combinatie met een ‘ondeugdelijke administratie’ uit te kunnen
gaan van het rechtsvermoeden van een voltijds dienstverband van zes maanden. Deze
aanbeveling is bedoeld om een extra instrument te hebben om onderbetaling van het
wettelijk minimumloon (in het bijzonder voor arbeidsmigranten) aan te pakken en rechtsherstel
voor de werknemer te bewerkstelligen. De minister heeft besloten om te starten met
de inhoudelijke uitwerking ervan. De minister verwacht eind 2024 de internetconsultatie
te starten.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur geen vergrijpboete kan opleggen.
De inspecteur kan niet aannemelijk maken dat hij de belastingplichtige op de juiste
wijze heeft uitgenodigd aangifte IB/PVV te doen.
Een zorgverlener is oorspronkelijk afkomstig uit Polen en werkt in 2017 en 2018 in
Nederland. In voornoemde jaren verleent de zorgverlener zorg aan een Nederlandse klant.
Daarvoor ontvangt de zorgverlener bedragen vanuit het PGB en rechtstreeks van of namens
de klant in contanten of via de bank. In de aangiften IB/PVV 2017 en 2018 vermeldt
de zorgverlener alleen de ontvangsten vanuit het PGB. Verder voert de zorgverlener
kosten voor een werkkamer op en voor inhuur van externe krachten. De aangifte 2017
IB/PVV wordt gevolgd. De inspecteur vraagt informatie op over de aangifte 2018 bij
de zorgverlener en bij de klant. Ook vraagt de inspecteur informatie op bij de bank.
Na nog enige correspondentie heeft de inspecteur navorderingsaanslagen 2017 met vergrijpboete
opgelegd en wijkt hij af van de aangifte 2018. Bij Hof Arnhem-Leeuwarden is in geschil
of de inspecteur wel gegevens op mocht vragen bij de bank. Ook is in geschil of de
bewijslast moet worden omgekeerd en of de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd.
Opvragen bankgegevens De zorgverlener is van mening dat de inspecteur de bankgegeven niet mag gebruiken
voor de navorderingsaanslagen. Hij verwijst daarvoor naar het Voorschrift informatie
fiscus/banken. Het hof is het hier niet mee eens. In dit voorschrift staan beleidsregels
die zijn bedoeld om de gegevensverstrekking door de banken aan de Belastingdienst
zo efficiënt mogelijk te laten verlopen en dat deze voor de banken zo min mogelijk
belastend zijn. Het beperkt de mogelijkheden van de inspecteur niet om een informatieverzoek
te doen. Het informatieverzoek aan de bank zelf heeft de inspecteur niet overgelegd
als een op de zaak betrekking hebbend stuk. Daarover klaagt de zorgverlener terecht,
maar dat heeft verder geen gevolgen.
Gevolgen niet verzenden uitnodiging tot het doen van aangifte Voor omkering van de bewijslast en het opleggen van een vergrijpboete wegens het niet
doen van de vereiste aangifte is relevant of de vereiste aangiften al dan niet zijn
gedaan. De zorgverlener betwist de ontvangst van de uitnodiging tot het doen van de
aangifte. De inspecteur kan niet aantonen dat deze aan de zorgverlener is verzonden.
Dit betekent dat geen sprake kan zijn van het niet op de juiste wijze doen van de
aangifte en de bewijslast niet kan worden omgekeerd. Het betekent ook dat de Belastingdienst
geen vergrijpboete had mogen opleggen. Deze wordt dus vernietigd.
Deel van opgevoerde kosten niet onderbouwd De zorgverlener kan de aftrek van de kosten van de werkkamer niet onderbouwen. Wel
acht het hof de zorgverlener deels geslaagd in het bewijs voor de kosten van inhuur
van externe zorgverleners voor de periode dat de zorgverlener geen zorg kon verlenen
aan de klant.
Vanaf 22 april is € 20 miljoen subsidie beschikbaar voor kleinere innovatieprojecten
van ondernemers en samenwerkingsverbanden die bijdragen aan een circulaire economie.
Ondernemers en samenwerkingsverbanden kunnen subsidie krijgen voor pilot- en demonstratieprojecten
gericht op recycling van afval, hergebruik en de inzet van grondstoffen afkomstig
van biomassa (‘biobased’). Hergebruik draait om producten of componenten die geen
afvalstoffen zijn en opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als waarvoor zij
waren bedoeld. Bij biobased grondstoffen gaat het om het vervangen van grondstoffen
van fossiele en/of minerale oorsprong door duurzame biobased grondstoffen.
Met de subsidie kunnen zij nieuwe technieken hiervoor testen of demonstreren binnen
een bedrijf. Ze vragen de subsidie aan met de regeling Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie
(DEI+): Circulaire economie. Het budget komt uit het Klimaatfonds.
Ook voor kleinere projecten
Voor de kleinere projecten is daarmee nu ook subsidie mogelijk. Het gaat dan om waardevolle
innovatieve projecten die minder dan € 3 miljoen subsidie vragen en op korte termijn
gerealiseerd kunnen worden. Ondernemers en samenwerkingsverbanden hebben maximaal
4 jaar de tijd voor de uitvoering van hun project. De subsidie is open voor aanvragen
vanaf 22 april 2024 09:00 en sluit op 1 november 2024 17:00 uur.
Voor grootschalige projecten van meer dan € 3 miljoen subsidie, konden ondernemers
en samenwerkingsverbanden al subsidie aanvragen binnen de lopende DEI+-subsidie. Deze
sluit op 9 augustus 2024 17:00 uur voor aanvragen.
De 30%-regeling voor ingekomen werknemers is niet van toepassing als een werknemer
bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst al een duurzame band van persoonlijke aard
heeft met Nederland.
Een vrouw met een buitenlandse nationaliteit werkt sinds 22 november 1999 bij een
buitenlandse werkgever. Haar echtgenoot met eveneens die buitenlandse nationaliteit
is op 2 april 2018 in dienst getreden bij een Nederlandse werkgever, die voor hem
de 30%-regeling toepast. De echtgenoot staat per 10 april 2018 ingeschreven in de
Basisregistratie Personen (BRP) op een Nederlands adres. De vrouw en de kinderen staan
per 15 juni 2018 ook op dit adres ingeschreven. Per 15 maart 2019 werkt de vrouw voor
een Nederlandse werkgever. Namens de vrouw verzoekt deze werkgever om de 30%-regeling,
maar de inspecteur wijst het verzoek af. Bij Hof Den Haag is het de vraag of de inspecteur
het verzoek voor de 30%-regeling terecht heeft afgewezen.
Omschrijving fiscale woonplaats Het gaat erom of de vrouw ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst een
woonplaats buiten Nederland heeft. Waar iemand woont, wordt op basis van alle daarvoor
relevant zijnde omstandigheden beoordeeld. Er moet een duurzame band van persoonlijke
aard bestaan tussen de betrokkene en het land waar hij of zij woont. Die band hoeft
niet sterker te zijn dan de band met enig ander land. Om hier in Nederland een woonplaats
te hebben is het dus niet noodzakelijk dat het middelpunt van iemands maatschappelijke
leven zich in Nederland bevindt.
Duurzame band van persoonlijke aard De vrouw moet aantonen dat zij geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland
had ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst op 15 maart 2019. Het hof
vindt dat de vrouw daar niet in is geslaagd. De vrouw heeft zichzelf en haar kinderen
op 15 juni 2018 in de BRP ingeschreven op het adres van haar echtgenoot. Ook staat
vast dat de vrouw in de periode vanaf 18 augustus 2018 tot begin maart 2019 het meest
bij haar gezin in Nederland verbleef. Zij reisde slechts enkele dagen per maand naar
het buitenland voor haar werk. Tijdens haar verblijf in Nederland is de vrouw passend
werk gaan zoeken. Ook heeft ze als binnenlandse belastingplichtige aangifte inkomstenbelasting
over 2018 gedaan en beschikte ze over een Nederlandse bankrekening. De vrouw heeft
op grond van het voorgaande een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland
voordat ze de arbeidsovereenkomst met de Nederlandse werkgever aanging. De inspecteur
heeft terecht de 30%-regeling geweigerd.
Bron: Hof Den Haag 22-02-2023 (gepubl. 22-04-2024).
Het lage-inkomensvoordeel werkgevers vervalt per 1 januari 2025. De Eerste Kamer stemde
in met het wetsvoorstel van minister Van Gennip.
Het LIV draagt beperkt bij aan de kansen voor kwetsbare mensen op de arbeidsmarkt.
Het geld dat vrijkomt doordat deze maatregel vervalt, wordt ingezet voor andere tegemoetkomingen
voor werkgevers en compensatie voor sociaal ontwikkelbedrijven.
Afbouw loonkostenvoordeel ouderen Ook het loonkostenvoordeel voor werkgevers die oudere werknemers in dienst hebben,
wordt vanaf volgend jaar stapsgewijs afgebouwd. Dat houdt in dat het loonkostenvoordeel
voor oudere werknemers voor dienstbetrekkingen die zijn begonnen op of na 1 januari
2024 wordt verlaagd (per 1 januari 2025) en afgeschaft (per 1 januari 2026). Voor
dienstbetrekkingen die zijn begonnen vóór 1 januari 2024 blijft het loonkostenvoordeel
wel gewoon gelden.
Het kabinet kiest ervoor om werkgevers op andere manieren te stimuleren om oudere
werknemers in dienst nemen. Zo blijft minister Van Gennip via diverse maatregelen
uit de seniorenkansenvisie inzetten op een betere arbeidsmarktpositie voor 55-plussers.
Vrijgekomen middelen anders ingezet Het geld dat vrijkomt met de afschaffing van het LIV wordt onder meer gebruikt voor
het structureel maken van het ‘loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak’. Ook is
geld gereserveerd om de gevolgen van de afschaffing van het LIV voor sociaal ontwikkelbedrijven
te verzachten. Gemeenten ontvangen vanaf 2025 compensatie voor het afschaffen van
het LIV.
Verruiming loonkostenvoordeel herplaatsen werknemer met arbeidshandicap Daarnaast worden vanaf volgend jaar de criteria verruimd van het loonkostenvoordeel
voor het herplaatsen van een werknemer met een arbeidshandicap. Met de verruiming
komen werkgevers in meer gevallen in aanmerking voor loonkostenvoordeel wanneer zij
een werknemer met een arbeidshandicap gedeeltelijk herplaatsen in de eigen functie
of (geheel of gedeeltelijk) ergens anders in het bedrijf.
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de verlengde navorderingstermijn voor de inkomsten
van een cryptohandelaar niet van toepassing is. Het niet aangeven van de inkomsten
uit de handel met cryptovaluta is pleitbaar. De vergrijpboete komt daarom te vervallen.
Een cryptohandelaar ontvangt in 2013 tot en met 2015 bedragen van verschillende personen
vanwege de verkoop van onder meer bitcoins. De inspecteur legt met dagtekening 14 december
2019 navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en 2014 op. De navorderingsaanslag 2015 heeft
een dagtekening van 7 november 2020.
Bij Rechtbank Noord-Nederland is in geschil of voor de inkomsten in 2013 de verlengde
navorderingstermijn geldt. Verder is in geschil of de vereiste aangifte is gedaan
en of de behaalde resultaten zijn te belasten als ROW of dat sprake is van normaal
vermogensbeheer. Ook is de vergrijpboete in geschil.
Verlengde navorderingstermijn Op de zitting stelt de inspecteur zich nader op het standpunt dat de verlengde navorderingstermijn
alleen geldt voor de ontvangsten die niet per bank zijn binnengekomen. Voor de verlengde
navorderingstermijn is het niet voldoende dat de inkomsten uit het buitenland komen.
Van belang is wel of de inkomsten zijn verworven in het buitenland. Dat is niet het
geval. De cryptohandelaar heeft de inkomsten in Nederland achter zijn computer genoten.
Bovendien kwam het geld in enveloppen in Nederland bij de handelaar binnen. Ook voor
de handelstransacties is niet aannemelijk gemaakt dat deze inkomsten vormen die zijn
opgekomen in het buitenland. De rechtbank verwerpt het beroep van de inspecteur op
de verlengde navorderingstermijn.
Vereiste aangifte niet gedaan? Als de cryptohandelaar niet de vereiste aangifte heeft gedaan, moet de bewijslast
worden omgekeerd. Volgens de inspecteur leiden de door hem toegepaste correcties ertoe
dat de handelaar zowel absoluut als relatief te weinig belasting heeft aangegeven,
terwijl hij zich daarvan bewust was. Een groot deel van de ontvangen bedragen zijn
geen inkomsten. De rechtbank ziet slechts 4% van de ontvangsten als inkomsten (commissies).
Voor 2015 is door verliesverrekening en de heffingskortingen niet aannemelijk dat
zowel absoluut als relatief te weinig belasting is aangegeven. Ook voor 2014 wordt
de bewijslast niet omgekeerd, omdat de handelaar een pleitbaar standpunt heeft.
Inkomsten uit cryptohandel belast als ROW Volgens de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat de handelaar werkzaamheden
heeft verricht die wat aard en omvang betreft verder gingen dan louter speculatief
beleggen. Verder heeft de handelaar structureel positieve resultaten behaald met de
handel in cryptovaluta. Die structureel positieve resultaten worden veroorzaakt door
de manier waarop de handelaar de werkzaamheden verrichtte en de bijzondere kennis
die hij daarbij gebruikte. De resultaten zijn belast als resultaat overige werkzaamheden
(ROW).
Pleitbaar standpunt De rechtbank is van oordeel dat de handelaar een pleitbaar standpunt heeft voor wat
betreft het onbelast zijn van de inkomsten. De rechtspraak over de vraag wanneer er
bij beleggingstransacties precies sprake is van meer dan normaal actief vermogensbeheer
is schaars en erg casuïstisch. Voor wat betreft de handel in cryptohandel is de rechtspraak
nog schaarser en er is ook geen richtinggevend arrest van de Hoge Raad. De informatie
die de handelaar had ten tijde van het doen van zijn aangiften bood voldoende aanknopingspunten
om te verdedigen dat inkomsten uit cryptohandel onbelast zijn. De handelaar heeft
een pleitbaar standpunt ingenomen door de inkomsten niet aan te geven. De vergrijpboete
komt te vervallen.
Voor het volharden in de weigering om alle stukken in te dienen en het houden een
onrechtmatig woonplaatsonderzoek moet de fiscus de werkelijke proceskosten vergoeden.
In 1999 vindt de verkoop plaats van de onderneming van een bv. De dga van deze bv
laat aan de Belastingdienst weten dat hij op 1 juni 2001 samen met zijn partner naar
Zwitserland emigreert. Het is hen niet gelukt hun Nederlandse woning te verkopen.
Door zijn emigratie behaalt de dga een fictief vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk
belang (ab). Daarom krijgt hij een conserverende aanslag opgelegd. Na tien jaar vindt
een kwijtschelding van deze conserverende aanslag plaats. Daarna verkoopt de dga zijn
ab-pakket. Eind 2014/begin 2015 vraagt echter een tipgever aan een medewerkgever van
de Belastingdienst of het mogelijk is dat een Nederlander in Zwitserland onroerend
goed bezit. De medewerker vraagt naar de naam van deze Nederlander, waarop de tipgever
de naam van de dga noemt. Vervolgens zoekt de medewerker informatie over de dga en
verzoekt een collega om een woonplaatsonderzoek in te stellen ten aanzien van de dga.
Beroep tegen navorderingsaanslag Naar aanleiding van het woonplaatsonderzoek en een derdenonderzoek bij de voormalig
personal trainer van de dga trekt de Belastingdienst de conclusie dat de dga gewoon
in Nederland woont. Daarom legt de inspecteur hem een navorderingsaanslag inkomstenbelasting
over 2011 op. De dga gaat daartegen in beroep. Rechtbank Gelderland verklaart zijn
beroep ongegrond. De dga ontvangt wel een immateriële schadevergoeding toe wegens
overschrijding van de redelijke termijn. Maar hij gaat in hoger beroep. Voor het hof
stelt hij onder andere dat zijn recht op een eerlijk proces is geschonden. Ook betwist
hij dat de inspecteur de bewijsmiddelen met betrekking tot zijn woonplaats van belanghebbende
op rechtmatige wijze heeft verkregen. De fiscus zou evenmin beschikken over een nieuw
feit. Verder handhaaft de dga zijn standpunt dat hij niet in Nederland woont. Ten
slotte vordert hij een hogere proceskostenvergoeding dan het gebruikelijke forfait.
Bewijsmiddelen uit onderzoek uitgesloten als bewijs In de hoger beroepsprocedure heeft Hof Arnhem-Leeuwarden het verzoek van de inspecteur
om beperkte kennisneming afgewezen. Maar de inspecteur volhardt in zijn weigering
om bepaalde stukken in te dienen. Verder blijkt uit een ambtsedige verklaring van
de medewerker die met de tipgever heeft gesproken dat de gang van zaken rondom de
tip en de tipgever anders is geweest dan zoals de inspecteur die eerder in de procedure
had voorgesteld. Maar zelfs als dat niet zo was geweest, lag de aanleiding om een
woonplaatsonderzoek te starten in de privésfeer. De aanleiding is volgens het hof
ook onrechtmatig. Het hof sluit daarom de bewijsmiddelen die uit dit onderzoek zijn
gekomen uit als bewijs. Vervolgens vernietigt het hof de naheffingsaanslag. Bovendien
oordeelt het hof dat de inspecteur op zijn minst zeer lichtvaardig met de waarheid
is omgesprongen. Daarom moet hij de dga een bijzondere proceskostenvergoeding van
€ 80.000 betalen.