Uw boekhouding laten doen?

Ervaar zorgeloos boekhouden en haal het maximale uit uw bedrijf.


Nieuws en actualiteiten

In agio omgezette schuld telt mee voor 10%-criterium
Gepubliceerd op: Wednesday May 01, 2024

Het omzetten van schulden in een agiostorting op achtergestelde aandelen kan uiteindelijk het ontstaan van een lucratief belang verhinderen.


Hof Den Haag heeft uitspraak moeten doen in een verwijzingszaak over de fiscale regeling met betrekking tot het lucratief belang. Deze regeling ziet op bepaalde houders van aandelen, vorderingen of andere rechten. Daarbij moeten de aandelen:

  • zijn achtergesteld bij andere soorten aandelen, terwijl het totale geplaatste kapitaal van de achtergestelde aandelen minder dan 10% bedraagt van het totale geplaatste aandelenkapitaal van de bv (10%-criterium); of

  • een preferentie hebben van minstens 15% dividend per jaar.

Vangnetbepaling Het regime van de lucratieve belangen kent daarnaast nog een soort vangnetbepaling. Op grond van deze bepaling kunnen rechten ook kwalificeren als lucratieve belangen als zij economisch overeenkomen met aandelen. De Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2023:557) heeft geoordeeld dat het 10%-criterium nog steeds geldt als de vangnetbepaling van toepassing is. Hof Den Haag moet in de verwijzingszaak toetsen of een pakket certificaten in gewone aandelen betrekking heeft op minder dan 10% van het totaal geplaatste aandelenkapitaal. De gewone aandelen zijn namelijk achtergesteld bij de andere aandelen, die cumulatief preferent zijn.

Geen verlies uit lucratief belang Een belangrijk geschilpunt in deze zaak is of de agiostorting op de gewone aandelen meetelt voor het berekenen van het gestorte kapitaal op deze aandelen. De certificaathouder meent dat de agiostorting niet meetelt. Maar het hof constateert dat het agio op de gewone aandelen is ontstaan uit de omzetting van een kredietfaciliteit in een gewoon aandeel. Bij de waardering van zo’n agiostorting moet men volgens het hof uitgaan van de nominale waarde van de omgezette schuld. Mede door deze agiostorting is het geplaatste kapitaal op de achtergestelde aandelen zo hoog, dat de certificaathouder niet voldoet aan het 10%-criterium. Daardoor is geen sprake van een lucratief belang en kan de certificaathouder geen verlies uit lucratief belang aftrekken.

Bron: gerechtshof Den Haag 27-03-2024 (gepubl. 29-04-2024).

DAC7 en de gevolgen voor belastingheffing verkopers
Gepubliceerd op: Wednesday May 01, 2024

Per 1 januari 2023 is een nieuwe Europese richtlijn, DAC7, in werking getreden. Deze richtlijn verplicht digitale platformen om (fiscale) informatie over hun gebruikers te verstrekken aan de Belastingdienst en de uitwisseling van deze informatie tussen de belastingautoriteiten van de EU-lidstaten. Staatssecretaris Van Rij informeert de Tweede Kamer over de DAC7-richtlijn.


DAC7 voorziet in een uniforme rapportageverplichting. Digitale platformen zijn verplicht te rapporteren indien een verkoper 30 (of meer) verkooptransacties verricht of een bedrag van € 2.000 (of meer) per jaar ontvangt bij activiteit van verkoop van goederen. Digitale platformen zijn in 2024 voor het eerst rapportageplichtig over het kalenderjaar 2023. Daarbij hoeft alleen gerapporteerd te worden over in 2023 nieuw op het platform geregistreerde verkopers. De deadline van het rapporteren door de platformexploitanten over 2023 was 31 januari 2024. Over verkopers die vóór 1 januari 2023 reeds op het platform actief waren (zogenoemde ‘bestaande verkopers’), hoeft pas voor het eerst in januari 2025 gerapporteerd te worden. Alleen als het platform bestaande verkopers eind 2023 al heeft geïdentificeerd en geverifieerd dan dienen deze ook al in de rapportage van januari 2024 te zijn opgenomen.

Gevolgen voor de belastingheffing bij verkopers

Geen nieuwe belastingverplichting DAC7 roept geen nieuwe fiscale verplichtingen voor verkopers in het leven. DAC7 staat ook los van de vraag of verdiensten kwalificeren als bron van inkomen, voor de belastingplichtige als ondernemer voor de IH, of als resultaat uit overige werkzaamheden. DAC7 brengt evenmin nieuwe verplichtingen voor de omzetbelasting met zich mee. DAC7 heeft dus niet tot gevolg dat een verkoper meer of minder belasting moet betalen. De informatie die de inspecteur op grond van DAC7 ontvangt vormt voor hem informatie aan de hand waarvan kan worden gecontroleerd of aan fiscale verplichtingen wordt voldaan.

Belastbaar inkomen Steeds meer mensen verkopen spullen of leveren diensten via internetplatformen. Ook verkopen steeds meer mensen via internetplatformen vanuit het perspectief van duurzaamheid. Niet iedereen hoeft aangifte te doen van de inkomsten. Voor de inkomstenbelasting moet worden beoordeeld of er sprake is van een bron van inkomen. Bij verkopen door particulieren via internetplatformen als Marktplaats of Vinted is sprake van een bron van inkomen als het doel is voordeel te halen uit de verkoop van de producten of diensten. De verwachting dat er voordeel kan worden behaald uit de verkoop moet hierbij realistisch zijn. Als de kosten naar verwachting hoger zijn dan de vergoeding, dan is er geen sprake van een bron van inkomen en hoeft dat niet te worden aangegeven.

Heffing van omzetbelasting Voor de btw gaat het om de zelfstandige uitoefening van een bedrijf of beroep of de exploitatie van een vermogensbestanddeel. Ook als iemand geen ondernemer is voor de inkomstenbelasting, kan hij ondernemer zijn voor de btw als hij regelmatig zaken verkoopt en daarmee opbrengst behaalt. Incidentele verkopen leiden niet tot ondernemerschap voor de btw, maar bij regelmatige verkoopactiviteiten komt het ondernemerschap voor de btw in beeld, ongeacht of winst wordt gemaakt.

Overigens kan daarop mogelijk een vrijstelling voor de btw, de Kleineondernemersregeling (KOR), worden toegepast. Als iemand bijvoorbeeld eenmalig een gebruikte fiets verkoopt via een platform, dan kwalificeert deze persoon niet als btw-ondernemer. Maar als iemand via een platform gaat handelen in gebruikte fietsen, dan komt het ondernemerschap voor de btw in beeld en is over de verkopen in beginsel btw verschuldigd. Voor de btw geldt wel een registratiedrempel van € 1.800 per kalenderjaar (per 2025 wordt dit € 2.200). Ondernemers met een jaaromzet onder deze drempel, kunnen zonder aanmelding gebruik maken van de KOR en buiten verdere btw-verplichtingen blijven.

Bron: MvF 23-04-2024.

Rente niet-kwalificerende restschuld niet aftrekbaar
Gepubliceerd op: Tuesday April 30, 2024

Verkoopt een eigenwoningbezitter zijn woning in de periode van 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017? En blijft na verkoop een restschuld over? Dan is de rente over die restschuld gedurende 15 jaar aftrekbaar.


Een eigenwoningbezitter heeft de aanschaf van de woning gefinancierd met een banklening. Op 4 maart 2009 wordt de man failliet verklaard en op 6 oktober 2009 wordt de woning in het openbaar verkocht. In het kader van het faillissement zijn twee verificatievergaderingen geweest op 4 december 2012 en 14 oktober 2015. In de aangifte IB/PVV voert de man rente restschuld vroegere eigen woning op. De inspecteur corrigeert op dit punt de aangifte.

Geschilpunten Bij rechtbank Zeeland-West-Brabant is in geschil of sprake is van een restschuld. Ook is in geschil of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden.

Geen kwalificerende restschuld De rechtbank geeft aan dat de rente niet als rente restschuld aftrekbaar is en verwijst daarvoor naar de uitspraak ECLI:NL:RBZWB:2022:2892. In deze uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de woning niet is verkocht in de periode van 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017. Dit is een belangrijke voorwaarde voor de aftrekbaarheid van rente van een restschuld. Daar doet niet aan af dat de schuld pas zou zijn ontstaan na de verificatievergaderingen van 4 december 2012 respectievelijk 14 oktober 2015. De wet knoopt namelijk aan bij het moment van verkoop van een woning, niet bij het moment waarop de schuld ontstaat.

Vertrouwensbeginsel Ook verwerpt de rechtbank het beroep op het vertrouwensbeginsel. Pas op de zitting heeft de man aangevoerd dat de aangifte 2020 met daarin ook de restschuld is gevolgd en hij daaraan vertrouwen kon ontlenen. De rechtbank vindt dat de man deze stelling te laat heeft ingebracht. Ook in ander opzicht wordt het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen. De man heeft geen handelingen verricht op basis van de informatie op de site van de Belastingdienst. Wel heeft de man recht op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 19-04-2024 (gepubl. 25-04-2024).

Aanpak misstanden arbeidsmarkt
Gepubliceerd op: Tuesday April 30, 2024

Minister Van Gennip stelt een onderzoek in naar de maatschappelijke effecten van boetes. Dit schrijft de minister in een verzamelbrief waarin zij ingaat op de beleidsmaatregelen voor een effectieve aanpak van arbeidsmisstanden.


Volgens de Arbeidsinspectie hebben de boetes voor het overtreden van de Wet arbeid vreemdelingen geen gelijke tred gehouden met de ontwikkeling van de welvaart en inflatie. Daarmee is ook het afschrikwekkende effect – om illegale arbeid tegen te gaan – van de boetebedragen uitgehold. De boetes zijn sinds 2005 vastgesteld op maximaal € 8.000 voor elke Wav-overtreding. Als het boetebedrag zou zijn meegegroeid met de welvaart en inflatie, dan zou het nu op circa € 15.000 liggen.

De Inspectie ziet dat het illegaal tewerkstellen van arbeidsmigranten financieel voordeel oplevert, vaak zelfs ook nog als de werkgever hiervoor een boete krijgt. In de meeste van de 24 onderzochte zaken is het voordeel voor werkgevers zo groot, dat het betalen van een boete voor een geconstateerde overtreding minder kosten met zich meebrengt dan het normaal uitbetalen van het cao loon en de bijkomende werkgeverslasten. De kostenreductie die met de overtreding van de wet behaald wordt, is gemiddeld 60 procent. De Arbeidsinspectie heeft berekend wat de gemiddelde ’terugverdientijd’ is, een wat cynische term in dit verband, omdat de ‘verdiensten’ door wetsovertreding ontstaan. In bijna 90 procent van de gevallen is dat minder dan 1 jaar. Bij 7 van de 24 onderzochte situaties is de ’terugverdientijd’ zelfs 3 maanden of minder.

Toezegging effecten verhogen boetes De minister stelt een onderzoek in naar de maatschappelijke effecten van boetes. Hierbij kijkt de minister naar waarom sommige sancties de naleving al dan niet verhogen en welke oplossingen daarvoor zijn.

Het kabinet zal in het kader van het toelatingsstelsel voor terbeschikkingstelling van arbeidskrachten in ieder geval de boetebeleidsregels voor de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) herzien. Met de introductie van het toelatingsstelsel worden in de Waadi verschillende nieuwe overtredingen geïntroduceerd voor zowel uit- als inleners. Voor elk van deze overtredingen moet worden bezien welke boetes en dwangsommen daarbij passend en mogelijk zijn.

Beboeten feitelijk leidinggevenden Naast het beboeten van een rechtspersoon kan ook de persoon die feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging worden beboet. Op dit moment zijn in de beleidsregels boeteoplegging van de verschillende arbeidswetten geen specifieke boetenormbedragen voor feitelijk leidinggevenden opgenomen, behalve bij de Wet arbeid vreemdelingen. Met de opgedane ervaringen van de Arbeidsinspectie maakt de minister per arbeidswet een analyse om te bezien of deze boetebeleidsregels voldoen of dat ze moeten worden aangepast, inclusief een mogelijke (significante) verhoging van boetes.

Bestuursrechtelijk bestuursverbod De minister heeft besloten het verbod niet in te voeren. De belangrijkste redenen hiervoor zijn rechtstatelijke kwetsbaarheid en twijfels over effectiviteit.

Motie over inname van reisdocumenten en bankpassen De minister gaat de mogelijkheden voor de toepassing van de huidige instrumenten bij het oneigenlijk innemen van reisdocumenten en bankpassen van arbeidsmigranten verder onderzoeken. Daarbij wordt ook gekeken of eventuele passende vervolgstappen nodig zijn, zoals de aanpassing of uitbreiding van de huidige instrumenten. Daarnaast bekijkt het kabinet of er andere instrumenten zijn om het oneigenlijk innemen van reisdocumenten en bankpassen van arbeidsmigranten te sanctioneren, zodat werkgevers die op deze wijze de persoonlijke vrijheid van hun werknemers ernstig beperken, hard kunnen worden gestraft.

Nieuw instrument tegen onderbetaling minimumloon Het Aanjaagteam adviseerde om een bepaling in de Wml op te nemen om bij een vermoeden van onderbetaling in combinatie met een ‘ondeugdelijke administratie’ uit te kunnen gaan van het rechtsvermoeden van een voltijds dienstverband van zes maanden. Deze aanbeveling is bedoeld om een extra instrument te hebben om onderbetaling van het wettelijk minimumloon (in het bijzonder voor arbeidsmigranten) aan te pakken en rechtsherstel voor de werknemer te bewerkstelligen. De minister heeft besloten om te starten met de inhoudelijke uitwerking ervan. De minister verwacht eind 2024 de internetconsultatie te starten.

Bron: Ministerie SZW, 26-04-2024.

Zonder uitnodiging aangifte geen vergrijpboete
Gepubliceerd op: Monday April 29, 2024

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur geen vergrijpboete kan opleggen. De inspecteur kan niet aannemelijk maken dat hij de belastingplichtige op de juiste wijze heeft uitgenodigd aangifte IB/PVV te doen.


Een zorgverlener is oorspronkelijk afkomstig uit Polen en werkt in 2017 en 2018 in Nederland. In voornoemde jaren verleent de zorgverlener zorg aan een Nederlandse klant. Daarvoor ontvangt de zorgverlener bedragen vanuit het PGB en rechtstreeks van of namens de klant in contanten of via de bank. In de aangiften IB/PVV 2017 en 2018 vermeldt de zorgverlener alleen de ontvangsten vanuit het PGB. Verder voert de zorgverlener kosten voor een werkkamer op en voor inhuur van externe krachten. De aangifte 2017 IB/PVV wordt gevolgd. De inspecteur vraagt informatie op over de aangifte 2018 bij de zorgverlener en bij de klant. Ook vraagt de inspecteur informatie op bij de bank. Na nog enige correspondentie heeft de inspecteur navorderingsaanslagen 2017 met vergrijpboete opgelegd en wijkt hij af van de aangifte 2018. Bij Hof Arnhem-Leeuwarden is in geschil of de inspecteur wel gegevens op mocht vragen bij de bank. Ook is in geschil of de bewijslast moet worden omgekeerd en of de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd.

Opvragen bankgegevens De zorgverlener is van mening dat de inspecteur de bankgegeven niet mag gebruiken voor de navorderingsaanslagen. Hij verwijst daarvoor naar het Voorschrift informatie fiscus/banken. Het hof is het hier niet mee eens. In dit voorschrift staan beleidsregels die zijn bedoeld om de gegevensverstrekking door de banken aan de Belastingdienst zo efficiënt mogelijk te laten verlopen en dat deze voor de banken zo min mogelijk belastend zijn. Het beperkt de mogelijkheden van de inspecteur niet om een informatieverzoek te doen. Het informatieverzoek aan de bank zelf heeft de inspecteur niet overgelegd als een op de zaak betrekking hebbend stuk. Daarover klaagt de zorgverlener terecht, maar dat heeft verder geen gevolgen.

Gevolgen niet verzenden uitnodiging tot het doen van aangifte Voor omkering van de bewijslast en het opleggen van een vergrijpboete wegens het niet doen van de vereiste aangifte is relevant of de vereiste aangiften al dan niet zijn gedaan. De zorgverlener betwist de ontvangst van de uitnodiging tot het doen van de aangifte. De inspecteur kan niet aantonen dat deze aan de zorgverlener is verzonden. Dit betekent dat geen sprake kan zijn van het niet op de juiste wijze doen van de aangifte en de bewijslast niet kan worden omgekeerd. Het betekent ook dat de Belastingdienst geen vergrijpboete had mogen opleggen. Deze wordt dus vernietigd.

Deel van opgevoerde kosten niet onderbouwd De zorgverlener kan de aftrek van de kosten van de werkkamer niet onderbouwen. Wel acht het hof de zorgverlener deels geslaagd in het bewijs voor de kosten van inhuur van externe zorgverleners voor de periode dat de zorgverlener geen zorg kon verlenen aan de klant.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 16-04-2024 (gepubl. 23-04-2024).

Meer geld voor innovaties binnen bedrijven die circulaire economie stimuleren
Gepubliceerd op: Thursday April 25, 2024

Vanaf 22 april is € 20 miljoen subsidie beschikbaar voor kleinere innovatieprojecten van ondernemers en samenwerkingsverbanden die bijdragen aan een circulaire economie.


Ondernemers en samenwerkingsverbanden kunnen subsidie krijgen voor pilot- en demonstratieprojecten gericht op recycling van afval, hergebruik en de inzet van grondstoffen afkomstig van biomassa (‘biobased’). Hergebruik draait om producten of componenten die geen afvalstoffen zijn en opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als waarvoor zij waren bedoeld. Bij biobased grondstoffen gaat het om het vervangen van grondstoffen van fossiele en/of minerale oorsprong door duurzame biobased grondstoffen.

Met de subsidie kunnen zij nieuwe technieken hiervoor testen of demonstreren binnen een bedrijf. Ze vragen de subsidie aan met de regeling Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+): Circulaire economie. Het budget komt uit het Klimaatfonds.

Ook voor kleinere projecten

  • Voor de kleinere projecten is daarmee nu ook subsidie mogelijk. Het gaat dan om waardevolle innovatieve projecten die minder dan € 3 miljoen subsidie vragen en op korte termijn gerealiseerd kunnen worden. Ondernemers en samenwerkingsverbanden hebben maximaal 4 jaar de tijd voor de uitvoering van hun project. De subsidie is open voor aanvragen vanaf 22 april 2024 09:00 en sluit op 1 november 2024 17:00 uur.

  • Voor grootschalige projecten van meer dan € 3 miljoen subsidie, konden ondernemers en samenwerkingsverbanden al subsidie aanvragen binnen de lopende DEI+-subsidie. Deze sluit op 9 augustus 2024 17:00 uur voor aanvragen.

Bron: RVO, 19-04-2024.

Echtgenote ingekomen werknemer is geen ingekomen werknemer
Gepubliceerd op: Thursday April 25, 2024

De 30%-regeling voor ingekomen werknemers is niet van toepassing als een werknemer bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst al een duurzame band van persoonlijke aard heeft met Nederland.


Een vrouw met een buitenlandse nationaliteit werkt sinds 22 november 1999 bij een buitenlandse werkgever. Haar echtgenoot met eveneens die buitenlandse nationaliteit is op 2 april 2018 in dienst getreden bij een Nederlandse werkgever, die voor hem de 30%-regeling toepast. De echtgenoot staat per 10 april 2018 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) op een Nederlands adres. De vrouw en de kinderen staan per 15 juni 2018 ook op dit adres ingeschreven. Per 15 maart 2019 werkt de vrouw voor een Nederlandse werkgever. Namens de vrouw verzoekt deze werkgever om de 30%-regeling, maar de inspecteur wijst het verzoek af. Bij Hof Den Haag is het de vraag of de inspecteur het verzoek voor de 30%-regeling terecht heeft afgewezen.

Omschrijving fiscale woonplaats Het gaat erom of de vrouw ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst een woonplaats buiten Nederland heeft. Waar iemand woont, wordt op basis van alle daarvoor relevant zijnde omstandigheden beoordeeld. Er moet een duurzame band van persoonlijke aard bestaan tussen de betrokkene en het land waar hij of zij woont. Die band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land. Om hier in Nederland een woonplaats te hebben is het dus niet noodzakelijk dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt.

Duurzame band van persoonlijke aard De vrouw moet aantonen dat zij geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst op 15 maart 2019. Het hof vindt dat de vrouw daar niet in is geslaagd. De vrouw heeft zichzelf en haar kinderen op 15 juni 2018 in de BRP ingeschreven op het adres van haar echtgenoot. Ook staat vast dat de vrouw in de periode vanaf 18 augustus 2018 tot begin maart 2019 het meest bij haar gezin in Nederland verbleef. Zij reisde slechts enkele dagen per maand naar het buitenland voor haar werk. Tijdens haar verblijf in Nederland is de vrouw passend werk gaan zoeken. Ook heeft ze als binnenlandse belastingplichtige aangifte inkomstenbelasting over 2018 gedaan en beschikte ze over een Nederlandse bankrekening. De vrouw heeft op grond van het voorgaande een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland voordat ze de arbeidsovereenkomst met de Nederlandse werkgever aanging. De inspecteur heeft terecht de 30%-regeling geweigerd.

Bron: Hof Den Haag 22-02-2023 (gepubl. 22-04-2024).

Lage-inkomensvoordeel werkgevers vervalt per 1 januari 2025
Gepubliceerd op: Wednesday April 24, 2024

Het lage-inkomensvoordeel werkgevers vervalt per 1 januari 2025. De Eerste Kamer stemde in met het wetsvoorstel van minister Van Gennip.


Het LIV draagt beperkt bij aan de kansen voor kwetsbare mensen op de arbeidsmarkt. Het geld dat vrijkomt doordat deze maatregel vervalt, wordt ingezet voor andere tegemoetkomingen voor werkgevers en compensatie voor sociaal ontwikkelbedrijven.

Afbouw loonkostenvoordeel ouderen Ook het loonkostenvoordeel voor werkgevers die oudere werknemers in dienst hebben, wordt vanaf volgend jaar stapsgewijs afgebouwd. Dat houdt in dat het loonkostenvoordeel voor oudere werknemers voor dienstbetrekkingen die zijn begonnen op of na 1 januari 2024 wordt verlaagd (per 1 januari 2025) en afgeschaft (per 1 januari 2026). Voor dienstbetrekkingen die zijn begonnen vóór 1 januari 2024 blijft het loonkostenvoordeel wel gewoon gelden.

Het kabinet kiest ervoor om werkgevers op andere manieren te stimuleren om oudere werknemers in dienst nemen. Zo blijft minister Van Gennip via diverse maatregelen uit de seniorenkansenvisie inzetten op een betere arbeidsmarktpositie voor 55-plussers.

Vrijgekomen middelen anders ingezet Het geld dat vrijkomt met de afschaffing van het LIV wordt onder meer gebruikt voor het structureel maken van het ‘loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak’. Ook is geld gereserveerd om de gevolgen van de afschaffing van het LIV voor sociaal ontwikkelbedrijven te verzachten. Gemeenten ontvangen vanaf 2025 compensatie voor het afschaffen van het LIV.

Verruiming loonkostenvoordeel herplaatsen werknemer met arbeidshandicap Daarnaast worden vanaf volgend jaar de criteria verruimd van het loonkostenvoordeel voor het herplaatsen van een werknemer met een arbeidshandicap. Met de verruiming komen werkgevers in meer gevallen in aanmerking voor loonkostenvoordeel wanneer zij een werknemer met een arbeidshandicap gedeeltelijk herplaatsen in de eigen functie of (geheel of gedeeltelijk) ergens anders in het bedrijf.

Bron: Min. SZW, 16-04-2024.

Niet aangeven inkomsten door cryptohandelaar is pleitbaar
Gepubliceerd op: Wednesday April 24, 2024

Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de verlengde navorderingstermijn voor de inkomsten van een cryptohandelaar niet van toepassing is. Het niet aangeven van de inkomsten uit de handel met cryptovaluta is pleitbaar. De vergrijpboete komt daarom te vervallen.


Een cryptohandelaar ontvangt in 2013 tot en met 2015 bedragen van verschillende personen vanwege de verkoop van onder meer bitcoins. De inspecteur legt met dagtekening 14 december 2019 navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en 2014 op. De navorderingsaanslag 2015 heeft een dagtekening van 7 november 2020.

Bij Rechtbank Noord-Nederland is in geschil of voor de inkomsten in 2013 de verlengde navorderingstermijn geldt. Verder is in geschil of de vereiste aangifte is gedaan en of de behaalde resultaten zijn te belasten als ROW of dat sprake is van normaal vermogensbeheer. Ook is de vergrijpboete in geschil.

Verlengde navorderingstermijn Op de zitting stelt de inspecteur zich nader op het standpunt dat de verlengde navorderingstermijn alleen geldt voor de ontvangsten die niet per bank zijn binnengekomen. Voor de verlengde navorderingstermijn is het niet voldoende dat de inkomsten uit het buitenland komen. Van belang is wel of de inkomsten zijn verworven in het buitenland. Dat is niet het geval. De cryptohandelaar heeft de inkomsten in Nederland achter zijn computer genoten. Bovendien kwam het geld in enveloppen in Nederland bij de handelaar binnen. Ook voor de handelstransacties is niet aannemelijk gemaakt dat deze inkomsten vormen die zijn opgekomen in het buitenland. De rechtbank verwerpt het beroep van de inspecteur op de verlengde navorderingstermijn.

Vereiste aangifte niet gedaan? Als de cryptohandelaar niet de vereiste aangifte heeft gedaan, moet de bewijslast worden omgekeerd. Volgens de inspecteur leiden de door hem toegepaste correcties ertoe dat de handelaar zowel absoluut als relatief te weinig belasting heeft aangegeven, terwijl hij zich daarvan bewust was. Een groot deel van de ontvangen bedragen zijn geen inkomsten. De rechtbank ziet slechts 4% van de ontvangsten als inkomsten (commissies). Voor 2015 is door verliesverrekening en de heffingskortingen niet aannemelijk dat zowel absoluut als relatief te weinig belasting is aangegeven. Ook voor 2014 wordt de bewijslast niet omgekeerd, omdat de handelaar een pleitbaar standpunt heeft.

Inkomsten uit cryptohandel belast als ROW Volgens de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat de handelaar werkzaamheden heeft verricht die wat aard en omvang betreft verder gingen dan louter speculatief beleggen. Verder heeft de handelaar structureel positieve resultaten behaald met de handel in cryptovaluta. Die structureel positieve resultaten worden veroorzaakt door de manier waarop de handelaar de werkzaamheden verrichtte en de bijzondere kennis die hij daarbij gebruikte. De resultaten zijn belast als resultaat overige werkzaamheden (ROW).

Pleitbaar standpunt De rechtbank is van oordeel dat de handelaar een pleitbaar standpunt heeft voor wat betreft het onbelast zijn van de inkomsten. De rechtspraak over de vraag wanneer er bij beleggingstransacties precies sprake is van meer dan normaal actief vermogensbeheer is schaars en erg casuïstisch. Voor wat betreft de handel in cryptohandel is de rechtspraak nog schaarser en er is ook geen richtinggevend arrest van de Hoge Raad. De informatie die de handelaar had ten tijde van het doen van zijn aangiften bood voldoende aanknopingspunten om te verdedigen dat inkomsten uit cryptohandel onbelast zijn. De handelaar heeft een pleitbaar standpunt ingenomen door de inkomsten niet aan te geven. De vergrijpboete komt te vervallen.

Bron: Rb. Noord-Nederland 04-04-2024 (gepubl. 22-04-2024).

Fiscus gaat lichtvaardig om met waarheid: € 80.000 PKV
Gepubliceerd op: Tuesday April 23, 2024

Voor het volharden in de weigering om alle stukken in te dienen en het houden een onrechtmatig woonplaatsonderzoek moet de fiscus de werkelijke proceskosten vergoeden.


In 1999 vindt de verkoop plaats van de onderneming van een bv. De dga van deze bv laat aan de Belastingdienst weten dat hij op 1 juni 2001 samen met zijn partner naar Zwitserland emigreert. Het is hen niet gelukt hun Nederlandse woning te verkopen. Door zijn emigratie behaalt de dga een fictief vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang (ab). Daarom krijgt hij een conserverende aanslag opgelegd. Na tien jaar vindt een kwijtschelding van deze conserverende aanslag plaats. Daarna verkoopt de dga zijn ab-pakket. Eind 2014/begin 2015 vraagt echter een tipgever aan een medewerkgever van de Belastingdienst of het mogelijk is dat een Nederlander in Zwitserland onroerend goed bezit. De medewerker vraagt naar de naam van deze Nederlander, waarop de tipgever de naam van de dga noemt. Vervolgens zoekt de medewerker informatie over de dga en verzoekt een collega om een woonplaatsonderzoek in te stellen ten aanzien van de dga.

Beroep tegen navorderingsaanslag Naar aanleiding van het woonplaatsonderzoek en een derdenonderzoek bij de voormalig personal trainer van de dga trekt de Belastingdienst de conclusie dat de dga gewoon in Nederland woont. Daarom legt de inspecteur hem een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over 2011 op. De dga gaat daartegen in beroep. Rechtbank Gelderland verklaart zijn beroep ongegrond. De dga ontvangt wel een immateriële schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn. Maar hij gaat in hoger beroep. Voor het hof stelt hij onder andere dat zijn recht op een eerlijk proces is geschonden. Ook betwist hij dat de inspecteur de bewijsmiddelen met betrekking tot zijn woonplaats van belanghebbende op rechtmatige wijze heeft verkregen. De fiscus zou evenmin beschikken over een nieuw feit. Verder handhaaft de dga zijn standpunt dat hij niet in Nederland woont. Ten slotte vordert hij een hogere proceskostenvergoeding dan het gebruikelijke forfait.

Bewijsmiddelen uit onderzoek uitgesloten als bewijs In de hoger beroepsprocedure heeft Hof Arnhem-Leeuwarden het verzoek van de inspecteur om beperkte kennisneming afgewezen. Maar de inspecteur volhardt in zijn weigering om bepaalde stukken in te dienen. Verder blijkt uit een ambtsedige verklaring van de medewerker die met de tipgever heeft gesproken dat de gang van zaken rondom de tip en de tipgever anders is geweest dan zoals de inspecteur die eerder in de procedure had voorgesteld. Maar zelfs als dat niet zo was geweest, lag de aanleiding om een woonplaatsonderzoek te starten in de privésfeer. De aanleiding is volgens het hof ook onrechtmatig. Het hof sluit daarom de bewijsmiddelen die uit dit onderzoek zijn gekomen uit als bewijs. Vervolgens vernietigt het hof de naheffingsaanslag. Bovendien oordeelt het hof dat de inspecteur op zijn minst zeer lichtvaardig met de waarheid is omgesprongen. Daarom moet hij de dga een bijzondere proceskostenvergoeding van € 80.000 betalen.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 16-04-2024 (gepubliceerd 17-04-2024).

 

Financieel Administratieve Dienstverlening Op Maat