Vanaf 22 april is € 20 miljoen subsidie beschikbaar voor kleinere innovatieprojecten
van ondernemers en samenwerkingsverbanden die bijdragen aan een circulaire economie.
Ondernemers en samenwerkingsverbanden kunnen subsidie krijgen voor pilot- en demonstratieprojecten
gericht op recycling van afval, hergebruik en de inzet van grondstoffen afkomstig
van biomassa (‘biobased’). Hergebruik draait om producten of componenten die geen
afvalstoffen zijn en opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als waarvoor zij
waren bedoeld. Bij biobased grondstoffen gaat het om het vervangen van grondstoffen
van fossiele en/of minerale oorsprong door duurzame biobased grondstoffen.
Met de subsidie kunnen zij nieuwe technieken hiervoor testen of demonstreren binnen
een bedrijf. Ze vragen de subsidie aan met de regeling Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie
(DEI+): Circulaire economie. Het budget komt uit het Klimaatfonds.
Ook voor kleinere projecten
Voor de kleinere projecten is daarmee nu ook subsidie mogelijk. Het gaat dan om waardevolle
innovatieve projecten die minder dan € 3 miljoen subsidie vragen en op korte termijn
gerealiseerd kunnen worden. Ondernemers en samenwerkingsverbanden hebben maximaal
4 jaar de tijd voor de uitvoering van hun project. De subsidie is open voor aanvragen
vanaf 22 april 2024 09:00 en sluit op 1 november 2024 17:00 uur.
Voor grootschalige projecten van meer dan € 3 miljoen subsidie, konden ondernemers
en samenwerkingsverbanden al subsidie aanvragen binnen de lopende DEI+-subsidie. Deze
sluit op 9 augustus 2024 17:00 uur voor aanvragen.
De 30%-regeling voor ingekomen werknemers is niet van toepassing als een werknemer
bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst al een duurzame band van persoonlijke aard
heeft met Nederland.
Een vrouw met een buitenlandse nationaliteit werkt sinds 22 november 1999 bij een
buitenlandse werkgever. Haar echtgenoot met eveneens die buitenlandse nationaliteit
is op 2 april 2018 in dienst getreden bij een Nederlandse werkgever, die voor hem
de 30%-regeling toepast. De echtgenoot staat per 10 april 2018 ingeschreven in de
Basisregistratie Personen (BRP) op een Nederlands adres. De vrouw en de kinderen staan
per 15 juni 2018 ook op dit adres ingeschreven. Per 15 maart 2019 werkt de vrouw voor
een Nederlandse werkgever. Namens de vrouw verzoekt deze werkgever om de 30%-regeling,
maar de inspecteur wijst het verzoek af. Bij Hof Den Haag is het de vraag of de inspecteur
het verzoek voor de 30%-regeling terecht heeft afgewezen.
Omschrijving fiscale woonplaats Het gaat erom of de vrouw ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst een
woonplaats buiten Nederland heeft. Waar iemand woont, wordt op basis van alle daarvoor
relevant zijnde omstandigheden beoordeeld. Er moet een duurzame band van persoonlijke
aard bestaan tussen de betrokkene en het land waar hij of zij woont. Die band hoeft
niet sterker te zijn dan de band met enig ander land. Om hier in Nederland een woonplaats
te hebben is het dus niet noodzakelijk dat het middelpunt van iemands maatschappelijke
leven zich in Nederland bevindt.
Duurzame band van persoonlijke aard De vrouw moet aantonen dat zij geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland
had ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst op 15 maart 2019. Het hof
vindt dat de vrouw daar niet in is geslaagd. De vrouw heeft zichzelf en haar kinderen
op 15 juni 2018 in de BRP ingeschreven op het adres van haar echtgenoot. Ook staat
vast dat de vrouw in de periode vanaf 18 augustus 2018 tot begin maart 2019 het meest
bij haar gezin in Nederland verbleef. Zij reisde slechts enkele dagen per maand naar
het buitenland voor haar werk. Tijdens haar verblijf in Nederland is de vrouw passend
werk gaan zoeken. Ook heeft ze als binnenlandse belastingplichtige aangifte inkomstenbelasting
over 2018 gedaan en beschikte ze over een Nederlandse bankrekening. De vrouw heeft
op grond van het voorgaande een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland
voordat ze de arbeidsovereenkomst met de Nederlandse werkgever aanging. De inspecteur
heeft terecht de 30%-regeling geweigerd.
Bron: Hof Den Haag 22-02-2023 (gepubl. 22-04-2024).
Het lage-inkomensvoordeel werkgevers vervalt per 1 januari 2025. De Eerste Kamer stemde
in met het wetsvoorstel van minister Van Gennip.
Het LIV draagt beperkt bij aan de kansen voor kwetsbare mensen op de arbeidsmarkt.
Het geld dat vrijkomt doordat deze maatregel vervalt, wordt ingezet voor andere tegemoetkomingen
voor werkgevers en compensatie voor sociaal ontwikkelbedrijven.
Afbouw loonkostenvoordeel ouderen Ook het loonkostenvoordeel voor werkgevers die oudere werknemers in dienst hebben,
wordt vanaf volgend jaar stapsgewijs afgebouwd. Dat houdt in dat het loonkostenvoordeel
voor oudere werknemers voor dienstbetrekkingen die zijn begonnen op of na 1 januari
2024 wordt verlaagd (per 1 januari 2025) en afgeschaft (per 1 januari 2026). Voor
dienstbetrekkingen die zijn begonnen vóór 1 januari 2024 blijft het loonkostenvoordeel
wel gewoon gelden.
Het kabinet kiest ervoor om werkgevers op andere manieren te stimuleren om oudere
werknemers in dienst nemen. Zo blijft minister Van Gennip via diverse maatregelen
uit de seniorenkansenvisie inzetten op een betere arbeidsmarktpositie voor 55-plussers.
Vrijgekomen middelen anders ingezet Het geld dat vrijkomt met de afschaffing van het LIV wordt onder meer gebruikt voor
het structureel maken van het ‘loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak’. Ook is
geld gereserveerd om de gevolgen van de afschaffing van het LIV voor sociaal ontwikkelbedrijven
te verzachten. Gemeenten ontvangen vanaf 2025 compensatie voor het afschaffen van
het LIV.
Verruiming loonkostenvoordeel herplaatsen werknemer met arbeidshandicap Daarnaast worden vanaf volgend jaar de criteria verruimd van het loonkostenvoordeel
voor het herplaatsen van een werknemer met een arbeidshandicap. Met de verruiming
komen werkgevers in meer gevallen in aanmerking voor loonkostenvoordeel wanneer zij
een werknemer met een arbeidshandicap gedeeltelijk herplaatsen in de eigen functie
of (geheel of gedeeltelijk) ergens anders in het bedrijf.
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de verlengde navorderingstermijn voor de inkomsten
van een cryptohandelaar niet van toepassing is. Het niet aangeven van de inkomsten
uit de handel met cryptovaluta is pleitbaar. De vergrijpboete komt daarom te vervallen.
Een cryptohandelaar ontvangt in 2013 tot en met 2015 bedragen van verschillende personen
vanwege de verkoop van onder meer bitcoins. De inspecteur legt met dagtekening 14 december
2019 navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en 2014 op. De navorderingsaanslag 2015 heeft
een dagtekening van 7 november 2020.
Bij Rechtbank Noord-Nederland is in geschil of voor de inkomsten in 2013 de verlengde
navorderingstermijn geldt. Verder is in geschil of de vereiste aangifte is gedaan
en of de behaalde resultaten zijn te belasten als ROW of dat sprake is van normaal
vermogensbeheer. Ook is de vergrijpboete in geschil.
Verlengde navorderingstermijn Op de zitting stelt de inspecteur zich nader op het standpunt dat de verlengde navorderingstermijn
alleen geldt voor de ontvangsten die niet per bank zijn binnengekomen. Voor de verlengde
navorderingstermijn is het niet voldoende dat de inkomsten uit het buitenland komen.
Van belang is wel of de inkomsten zijn verworven in het buitenland. Dat is niet het
geval. De cryptohandelaar heeft de inkomsten in Nederland achter zijn computer genoten.
Bovendien kwam het geld in enveloppen in Nederland bij de handelaar binnen. Ook voor
de handelstransacties is niet aannemelijk gemaakt dat deze inkomsten vormen die zijn
opgekomen in het buitenland. De rechtbank verwerpt het beroep van de inspecteur op
de verlengde navorderingstermijn.
Vereiste aangifte niet gedaan? Als de cryptohandelaar niet de vereiste aangifte heeft gedaan, moet de bewijslast
worden omgekeerd. Volgens de inspecteur leiden de door hem toegepaste correcties ertoe
dat de handelaar zowel absoluut als relatief te weinig belasting heeft aangegeven,
terwijl hij zich daarvan bewust was. Een groot deel van de ontvangen bedragen zijn
geen inkomsten. De rechtbank ziet slechts 4% van de ontvangsten als inkomsten (commissies).
Voor 2015 is door verliesverrekening en de heffingskortingen niet aannemelijk dat
zowel absoluut als relatief te weinig belasting is aangegeven. Ook voor 2014 wordt
de bewijslast niet omgekeerd, omdat de handelaar een pleitbaar standpunt heeft.
Inkomsten uit cryptohandel belast als ROW Volgens de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat de handelaar werkzaamheden
heeft verricht die wat aard en omvang betreft verder gingen dan louter speculatief
beleggen. Verder heeft de handelaar structureel positieve resultaten behaald met de
handel in cryptovaluta. Die structureel positieve resultaten worden veroorzaakt door
de manier waarop de handelaar de werkzaamheden verrichtte en de bijzondere kennis
die hij daarbij gebruikte. De resultaten zijn belast als resultaat overige werkzaamheden
(ROW).
Pleitbaar standpunt De rechtbank is van oordeel dat de handelaar een pleitbaar standpunt heeft voor wat
betreft het onbelast zijn van de inkomsten. De rechtspraak over de vraag wanneer er
bij beleggingstransacties precies sprake is van meer dan normaal actief vermogensbeheer
is schaars en erg casuïstisch. Voor wat betreft de handel in cryptohandel is de rechtspraak
nog schaarser en er is ook geen richtinggevend arrest van de Hoge Raad. De informatie
die de handelaar had ten tijde van het doen van zijn aangiften bood voldoende aanknopingspunten
om te verdedigen dat inkomsten uit cryptohandel onbelast zijn. De handelaar heeft
een pleitbaar standpunt ingenomen door de inkomsten niet aan te geven. De vergrijpboete
komt te vervallen.
Voor het volharden in de weigering om alle stukken in te dienen en het houden een
onrechtmatig woonplaatsonderzoek moet de fiscus de werkelijke proceskosten vergoeden.
In 1999 vindt de verkoop plaats van de onderneming van een bv. De dga van deze bv
laat aan de Belastingdienst weten dat hij op 1 juni 2001 samen met zijn partner naar
Zwitserland emigreert. Het is hen niet gelukt hun Nederlandse woning te verkopen.
Door zijn emigratie behaalt de dga een fictief vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk
belang (ab). Daarom krijgt hij een conserverende aanslag opgelegd. Na tien jaar vindt
een kwijtschelding van deze conserverende aanslag plaats. Daarna verkoopt de dga zijn
ab-pakket. Eind 2014/begin 2015 vraagt echter een tipgever aan een medewerkgever van
de Belastingdienst of het mogelijk is dat een Nederlander in Zwitserland onroerend
goed bezit. De medewerker vraagt naar de naam van deze Nederlander, waarop de tipgever
de naam van de dga noemt. Vervolgens zoekt de medewerker informatie over de dga en
verzoekt een collega om een woonplaatsonderzoek in te stellen ten aanzien van de dga.
Beroep tegen navorderingsaanslag Naar aanleiding van het woonplaatsonderzoek en een derdenonderzoek bij de voormalig
personal trainer van de dga trekt de Belastingdienst de conclusie dat de dga gewoon
in Nederland woont. Daarom legt de inspecteur hem een navorderingsaanslag inkomstenbelasting
over 2011 op. De dga gaat daartegen in beroep. Rechtbank Gelderland verklaart zijn
beroep ongegrond. De dga ontvangt wel een immateriële schadevergoeding toe wegens
overschrijding van de redelijke termijn. Maar hij gaat in hoger beroep. Voor het hof
stelt hij onder andere dat zijn recht op een eerlijk proces is geschonden. Ook betwist
hij dat de inspecteur de bewijsmiddelen met betrekking tot zijn woonplaats van belanghebbende
op rechtmatige wijze heeft verkregen. De fiscus zou evenmin beschikken over een nieuw
feit. Verder handhaaft de dga zijn standpunt dat hij niet in Nederland woont. Ten
slotte vordert hij een hogere proceskostenvergoeding dan het gebruikelijke forfait.
Bewijsmiddelen uit onderzoek uitgesloten als bewijs In de hoger beroepsprocedure heeft Hof Arnhem-Leeuwarden het verzoek van de inspecteur
om beperkte kennisneming afgewezen. Maar de inspecteur volhardt in zijn weigering
om bepaalde stukken in te dienen. Verder blijkt uit een ambtsedige verklaring van
de medewerker die met de tipgever heeft gesproken dat de gang van zaken rondom de
tip en de tipgever anders is geweest dan zoals de inspecteur die eerder in de procedure
had voorgesteld. Maar zelfs als dat niet zo was geweest, lag de aanleiding om een
woonplaatsonderzoek te starten in de privésfeer. De aanleiding is volgens het hof
ook onrechtmatig. Het hof sluit daarom de bewijsmiddelen die uit dit onderzoek zijn
gekomen uit als bewijs. Vervolgens vernietigt het hof de naheffingsaanslag. Bovendien
oordeelt het hof dat de inspecteur op zijn minst zeer lichtvaardig met de waarheid
is omgesprongen. Daarom moet hij de dga een bijzondere proceskostenvergoeding van
€ 80.000 betalen.
Het ministerie van Financiën is een internetconsultatie gestart over drie maatregelen
uit het pakket Belastingplan 2025 over de BOR en doorschuifregeling.
Het uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat de BOR en de DSR ab doelmatiger en beter
uitvoerbaar wordt en tevens minder aantrekkelijk wordt voor onbedoeld gebruik. De
toegang tot de BOR en de DSR ab zal niet langer open staan voor elk aanmerkelijk belang,
ongeacht de omvang. Gewone aandelen die minimaal 5% van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen
blijven kwalificeren, andere belangen niet meer.
De versoepeling van de bezits- en voortzettingseis in de BOR houdt twee maatregelen
in. Gedurende de bezitstermijn en de voortzettingstermijn kunnen ondernemers de onderneming
makkelijker herstructureren zonder dat de voorwaardelijke vrijstelling van de BOR
verloren gaat.
Daarnaast wordt de voortzettingstermijn verkort van vijf naar drie jaar. Het wetsvoorstel
bevat ook twee maatregelen om onbedoeld gebruik van de BOR door middel van het starten
van een onderneming op (zeer) hoge leeftijd (ook wel aangeduid met de term rollatorinvesteringen)
en door middel van dubbel-BOR tegen te gaan. Deze maatregelen zijn voor een zeer beperkte
groep belastingplichtigen relevant.
De internetconsultatie staat open tot en met 19 mei 2024.
Het aanvraagloket voor de subsidieregeling emissieloze bedrijfsauto’s gaat 23 april
2024 vanaf 7.00 open. Het beschikbare budget is € 30 miljoen.
RVO meldt dat het geen nut heeft om aan te vragen voor een bedrijfsauto die voor het
aanvraagmoment van de SEBA al in het RDW-kentekenregister staat. De eerste toekenningen
worden half mei verwacht.
De IB- of Vpb-belastingplichtige hoeft geen belastingrente te betalen over dat deel
van het tijdvak waarin de fiscus door een spontane betaling al beschikte over het
verschuldigde belastingbedrag.
Een man heeft op 12 september 2022 zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar
2021 ingediend. Vervolgens verzoekt hij de Belastingdienst diverse malen om hem een
definitieve aanslag over 2021 op te leggen. Vanwege het uitblijven van zo’n aanslag
maakt de man op eigen initiatief op 31 december 2022 het belastingbedrag over dat
voortvloeit uit de aangifte. Op 14 februari 2023 legt de inspecteur de man alsnog
de definitieve aanslag inkomstenbelasting over 2021 op. De Belastingdienst komt op
hetzelfde belastingbedrag uit als de man. Maar daarnaast heeft de inspecteur belastingrente
berekend over de periode van 1 juli 2022 tot en met 23 januari 2023. De man gaat in
bezwaar en beroep tegen de berekening van de belastingrente.
Betaling doet belastingrentetermijn eindigen Rechtbank Den Haag oordeelt dat de man alleen belastingrente hoeft te betalen over
de periode van 1 juli 2022 tot 31 december 2022. Vanaf 31 december 2022 beschikt de
Belastingdienst immers over het verschuldigde belastingbedrag. De rechtbank ziet geen
reden voor de fiscus om daarna nog belastingrente in rekening te brengen. Dat aan
de man geen voorlopige aanslag is opgelegd, maakt dit niet anders.
Bron: Rb. Den Haag 03-04-2024 (gepubl. 17-04-2024).
Is in een onherroepelijke uitspraak vastgesteld dat in een bepaald jaar een onderneming
is gestaakt? Dan kan de ondernemer niet jaren later een stakingsverlies claimen.
Bij het opleggen van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over 2009 is de inspecteur
ervan uitgegaan dat een ondernemer in 2009 zijn onderneming heeft gestaakt. De ondernemer
procedeert tegen deze navorderingsaanslag. Uiteindelijk bereiken de partijen tijdens
de zitting een compromis. Daardoor wijzigt de Belastingdienst de navorderingsaanslag
zo dat de stakingswinst € 100.000 bedraagt. De belastingrechter heeft uitspraak gedaan
conform het compromis. De ondernemer gaat later nog in cassatie tegen deze uitspraak.
Maar uiteindelijk trekt hij dat cassatieberoep in, evenals zijn latere verzoek om
herziening van deze uitspraak. Wel verzoekt de man later om een ambtshalve vermindering
van zijn nihilaanslag over 2017. Hij motiveert dit verzoek met de stelling dat hij
in 2017 nog een stakingsverlies heeft geleden. Wanneer de fiscus dit verzoek om ambtshalve
vermindering afwijst, gaat de man in beroep.
Wel procesbelang, geen hoorrecht geschonden Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt ten eerste vast dat het beroep van de man ontvankelijk
is, omdat hij een procesbelang heeft. Dit procesbelang is gelegen in de mogelijkheid
tot verliesverrekening. Maar de rechtbank verwerpt vervolgens de stelling van de man
dat zijn hoorrecht is geschonden. De inspecteur heeft tweemaal data voor een hoorzitting
voorgesteld. Hoewel de man daarbij de gelegenheid is geboden om met een alternatieve
datum te komen, heeft hij deze gelegenheid niet benut. De man werpt tegen dat hij
de hoorzitting tot nader order heeft willen uitstellen omdat hij eerst reacties van
diverse instanties op diverse verzoeken wilde ontvangen. Deze stelling maakt echter
niet dat de Belastingdienst het hoorrecht heeft geschonden.
Staking in 2009 stond vast Ten slotte gaat de rechtbank na of de inspecteur terecht het verzoek om ambtshalve
vermindering heeft afgewezen. De rechtbank merkt op dat in de voorafgaande beroepsprocedure
de partijen en de rechter al zijn uitgegaan van een staking in 2009. Voor dat jaar
is ook een stakingswinst in aanmerking genomen. Deze uitspraak staat onherroepelijk
vast. Dat betekent dat in 2009 de fiscale afrekening heeft plaatsgevonden. Er is dan
geen ruimte meer om voor 2017 nog een verlies uit de onderneming in aanmerking te
nemen. Het verzoek om de ambtshalve vermindering is daarom terecht afgewezen.
Het aanvraagloket voor de subsidieregeling emissieloze bedrijfsauto’s (SEBA) gaat
23 april 2024 vanaf 7.00 open. Het beschikbare budget is € 30 miljoen.
Het subsidiepercentage voor grote ondernemingen is in 2024 7% (was 10%). Voor middelgrote
ondernemingen blijft het subsidiepercentage 10% en voor kleine ondernemingen 12%.
2024 is het laatste jaar dat SEBA aangevraagd kan worden. RVO meldt dat het geen nut heeft om subsidie aan te vragen voor een bedrijfsauto die
voor het aanvraagmoment van de SEBA al in het RDW-kentekenregister staat. De eerste
toekenningen worden half mei verwacht.