Ervaar zorgeloos boekhouden en haal het maximale uit uw bedrijf.
3 April 2018
Een werkgever keert zich tegen een aan hem opgelegde loonsanctie wegens het niet nakomen van zijn re-integratieverplichtingen. Hij beroept zich op het oordeel van zijn bedrijfsarts. De betreffende werknemer was al sinds 1987 in dienst bij de werkgever. Begin 2012 valt de werknemer uit wegens rugklachten. Nadien heeft hij ook melding gemaakt van een nekhernia en van psychische klachten. De bedrijfsarts en een bedrijfskundige concluderen in 2012 dat van re-integratie bij eigen werkgever onzeker is. Een tweesporenbeleid wordt geadviseerd. Vanaf september 2012 wordt de werknemer in het tweede spoor ondersteund door een re-integratiebedrijf. Oktober 2013 vraagt de werknemer een WIA-uitkering aan. Het UWV legt vervolgens op basis van rapporten van de verzekeringsarts en een arbeidskundige van december 2013 aan de werkgever een loonsanctie op.
Volgens het UWV is de werkgever te kort geschoten bij de re-integratie. De werkgever gaat in bezwaar en beroep tegen de uitspraak. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond: niet is gebleken dat de werknemer geen mogelijkheden meer had tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever en dat het aannemelijk is dat de arbeidsmogelijkheden niet op een juiste wijze zijn vastgesteld waardoor re-integratiekansen zijn gemist. In hoger beroep blijft de werkgever van mening dat voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. Benadrukt wordt dat haar geen verwijt treft omdat ze de opvatting van de bedrijfsarts e.a. heeft gevolgd. Ook is re-integratie in het tweede spoor gestart.
Verder wijst de werkgever erop dat aan de werknemer vanaf januari 2014 een IVA-uitkering is toegekend. Het UWV stelt dat de activiteiten in het tweede spoor te beperkt zijn geweest, omdat de bedrijfsarts ten onrechte heeft gesteld dat er geen benutbare mogelijkheden waren. Zijn rapportage zou daar onvoldoende aanknopingspunten voor geven. Ook uit de medische informatie van de behandelend arts bleek niet dat er sprake was van zeer ernstige psychische klachten. En uit een rapportage van augustus 2013 van de bedrijfsarts blijkt dat er weliswaar sprake is van beperkingen, maar in de toekomst wel kan werken. Hieruit leidt de Centrale Raad van Beroep af dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de stelling dat er geen sprake was van benutbare mogelijkheden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat de werkgever ten onrecht is afgegaan op de opvatting van haar bedrijfsarts.
Volgens rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep mag het UWV er van uitgaan dat de verantwoordelijkheid voor de re-integratie bij de werkgever ligt. Ook waren de re-integratie-inspanningen in het tweede spoor onvoldoende. Uit het activiteitenoverzicht van het re-integratiebedrijf blijkt niet dat er voldoende concrete activiteiten in het tweede spoor zijn verricht. Ook het feit dat aan de werknemer een IVA-uitkering is toegekend, maakt nog niet dat ten onrechte een loonsanctie is opgelegd. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 20 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4864 en 10 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1940) kunnen uit de toekenning van een IVA-uitkering aan een werknemer geen conclusies worden getrokken over de vraag of de werkgever aan haar re-integratieverplichting heeft voldaan. Bron: CRvB 28-03-2018