Ervaar zorgeloos boekhouden en haal het maximale uit uw bedrijf.
5 Maart 2019
Hoewel er volgens een schriftelijke uitzendovereenkomst sprake is van een dienstbetrekking van een jaar, blijkt uit de ‘bevestiging van uitzending’ dat de werkzaamheden maximaal zes maanden zouden duren. Nu het uitzendbedrijf niet de bedoeling had om de uitzendkrachten voor langere tijd aan zich te binden, is de lage sectorpremie niet van toepassing. Een uitzendbedrijf is in 2014 onder meer ingedeeld in sector 1 (Agrarisch bedrijf). Zij werft in 2014 214 buitenlandse uitzendkrachten en leent hen uit om onder leiding en toezicht in de met haar verbonden bv werkzaamheden te verrichten in de aspergeproductie. Het uitzendbedrijf sluit met de werknemers een uitzendovereenkomst zonder uitzendbeding en zonder loonbetalingsverplichtingen voor de duur van een jaar. De overeenkomst eindigt van rechtswege na een jaar vanaf de datum waarop de uitzendovereenkomst is gesloten of op het moment dat de uitzendkracht na het seizoen terugkeert naar het woonland en niet terugkeert naar Nederland. In de ‘bevestiging van uitzending’ is vermeld dat de uitzendkracht gedurende het aspergeseizoen in de functie van seizoenarbeider gedurende maximaal 6 maanden voor de bv werkt.
Over het loon van de uitzendkrachten draagt het uitzendbedrijf de lage sectorpremie af behorend bij sector 1. Geen van de uitzendkrachten is een volledig jaar in dienst bij het uitzendbedrijf. De inspecteur legt een naheffingsaanslag over 2014 op, omdat de hoge sectorpremie Agrarisch bedrijf volgens hem van toepassing is. In geschil is het antwoord op de vraag of het uitzendbedrijf terecht de lage sectorpremie heeft toegepast. In sector 1. is een hoog of een laag premiepercentage van toepassing. Het lage sectorpremiepercentage is van toepassing op werknemers die op grond van een schriftelijke overeenkomst ten minste voor een jaar of onbepaalde tijd in dienstbetrekking met de werkgever zullen staan, tenzij: zij binnen een jaar na aanvang van de dienstbetrekking op grond van die dienstbetrekking recht hebben op een werkloosheidsuitkering; of de omvang van de werkzaamheden niet in de arbeidsovereenkomst is vastgesteld; en overige werknemers.
Het hof overweegt dat uit de wet- en regelgeving volgt dat in een situatie als de onderhavige uit het samenstel van de gesloten overeenkomsten, die in hun onderlinge samenhang moeten worden beschouwd, moet blijken dat de werknemer voor tenminste een jaar in dienstbetrekking zal staan, wil er sprake zijn van toepassing van het lage sectorpremiepercentage. De werkelijke indiensttreding vindt plaats op een later tijdstip dan waarop de uitzendovereenkomst is gesloten, volgens de uitzendovereenkomst, zonder dat de datum uitdiensttreding ook wordt verschoven. Hierdoor is in de uitzendovereenkomst rekening gehouden met de mogelijkheid dat de overeenkomst korter dan een jaar duurt.
Dit heeft in een aantal gevallen ook daadwerkelijk plaatsgevonden. In de ‘bevestiging van uitzending’ is afgesproken dat de werkzaamheden bij de bv maximaal 6 maanden duren. De uitzendovereenkomst eindigt van rechtswege op het moment dat de werknemer na het oogstseizoen terugkeert naar zijn woonland en niet terugkeert naar Nederland. Het uitzendbedrijf had bijna geen andere opdrachtgevers waar de uitzendkrachten te werk konden worden gesteld. Daarbij is het uitzendbedrijf te laat begonnen met zoeken naar andere opdrachtgevers. Het ligt dan ook niet voor de hand dat het uitzendbedrijf de bedoeling had om de uitzendkrachten voor langere tijd aan zich te binden dan voor het aspergeseizoen. Toepassing van het lage sectorpremiepercentage is dan ook niet terecht. Het hoger beroep is ongegrond. Het hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Bron: Hof Den Bosch, 15-11-2018