- Alphen aan den Rijn

- Amsterdam

- 's Hertogenbosch

Uw boekhouding laten doen?

Ervaar zorgeloos boekhouden en haal het maximale uit uw bedrijf.


Nieuws en actualiteiten

A-G: vergrijpboete bij navordering ook mogelijk zonder uitnodiging tot aangifte
Gepubliceerd op: Thursday July 10, 2025

A‑G Pauwels vindt dat de inspecteur bij navordering een vergrijpboete kan opleggen, ook als de man niet op de voorgeschreven wijze is uitgenodigd tot het doen van aangifte.


Een man doet in 2017 uit eigen beweging aangifte inkomstenbelasting. De inspecteur volgt deze aangifte, maar legt later navorderingsaanslagen en vergrijpboeten op, omdat het inkomen volgens de inspecteur te laag is opgegeven. Het hof vernietigt de boeten, omdat niet vaststaat dat de man correct is uitgenodigd tot het doen van aangifte. Volgens het hof is een uitnodiging vereist voor het opleggen van een vergrijpboete bij navordering. Zowel de man als de staatssecretaris gaan (incidenteel) in cassatie.

Geen uitnodigingsvereiste voor vergrijpboete bij navordering A‑G Pauwels concludeert dat de tekst van art. 67e AWR geen uitnodigingsvereiste bevat. Anders dan bij de boete bij de primitieve aanslag (art. 67d AWR), is de vergrijpboete bij navordering gekoppeld aan het gevolg (te lage aanslag) en niet aan de aangifteplicht. Volgens de A‑G kan de inspecteur dus ook bij een spontane, onjuiste aangifte een vergrijpboete opleggen als sprake is van opzet of grove schuld. De A‑G wijst erop dat dit aansluit bij de wetsgeschiedenis en de bedoeling van de wetgever. Wel erkent hij dat het systeem wringt, omdat voor de boete bij de primitieve aanslag wél een uitnodiging vereist is, maar vindt dit verschil gerechtvaardigd door de andere delictsomschrijving.

Verschil met andere fiscale sancties De A‑G vergelijkt de situatie met andere fiscale sancties, zoals de omkering van de bewijslast en de verzuimboete, waar wél een uitnodiging (en soms aanmaning) vereist is. Voor de vergrijpboete bij navordering geldt dat niet, omdat het niet gaat om schending van de aangifteplicht, maar om het gevolg dat te weinig belasting is geheven. De A‑G adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep van de staatssecretaris gegrond te verklaren.

Bron: Parket bij de Hoge Raad 20-06-25 (gepubl. 04-07-25).

Hulpmiddel ‘Waarde going concern berekenen’ nu ook geschikt voor 2025
Gepubliceerd op: Thursday July 10, 2025

Het hulpmiddel ‘Waarde going concern berekenen’ is actueel gemaakt meldt de Belastingdienst.


Het is nu ook te gebruiken om de waarde going concern te berekenen van een agrarisch bedrijf dat in 2025 is verkregen door een erfenis of schenking. Deze waarde is nodig voor de aangifte erfbelasting of schenkbelasting.

Bron: Belastingdienst.

Algemeen geformuleerde machtiging volstaat voor hoger beroep proceskosten WOZ
Gepubliceerd op: Thursday July 10, 2025

Een algemeen geformuleerde machtiging volstaat voor hoger beroep over proceskosten bij WOZ-zaken. Ook bij een no-cure-no-pay-afspraak is procesbelang aanwezig.


Een woningbezitter maakt bezwaar tegen de WOZ-beschikking en de aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2020. De inspecteur verklaart het bezwaar ongegrond. In beroep bij de rechtbank krijgt de woningbezitter geen gelijk over de WOZ-waarde, maar de rechtbank kent wél een proceskostenvergoeding toe vanwege schending van de toezendplicht uit art. 40 lid 2 Wet WOZ. Zowel de woningbezitter (vertegenwoordigd door een gemachtigde op basis van no-cure-no-pay) als de inspecteur gaan in hoger beroep bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De discussie spitst zich toe op de vraag of de machtiging van de gemachtigde toereikend is en of er procesbelang is, nu het alleen nog gaat om de proceskostenvergoeding.

Algemeen geformuleerde machtiging Het hof oordeelt dat een algemeen geformuleerde machtiging, die ziet op alle lokale belastingzaken, voldoende is om ook hoger beroep in te stellen over nevenbeslissingen zoals de proceskostenvergoeding. Het hof verwijst naar recente rechtspraak van de Hoge Raad en stelt dat het ontbreken van een specifiek op hoger beroep gerichte machtiging géén beletsel vormt. Ook is er procesbelang, zelfs als de gemachtigde op basis van no-cure-no-pay werkt en de woningbezitter zelf geen direct financieel voordeel heeft. Het enkele feit dat de vergoeding aan de gemachtigde toekomt, doet daar niet aan af.

Proceskostenvergoeding en wegingsfactor De rechtbank heeft terecht een proceskostenvergoeding toegekend wegens schending van de toezendplicht. Het hof bevestigt dat de inspecteur de gevraagde stukken (KOUDV- en liggingsfactoren) had moeten toezenden. Voor de hoogte van de vergoeding geldt dat het hof uitgaat van een gemiddelde wegingsfactor (1) en een hogere waarde per punt, conform recente jurisprudentie van de Hoge Raad. De inspecteur moet daarom een hogere proceskostenvergoeding betalen dan de rechtbank eerder had toegekend.

Bron: hof Den Bosch 09-04-25 (gepubl. 02-07-25).

Tweede Kamer wil voordelen private equity managers in box 2 zwaarder belasten
Gepubliceerd op: Thursday July 10, 2025

De Tweede Kamer wil dat het kabinet als onderdeel van het Belastingplan 2026, een wetsvoorstel indient dat voordelen behaald door private equity managers zwaarder in box 2 belast.


Een motie met die strekking is op 3 juli aangenomen. Op 9 april 2024 is de motie-Idsinga c.s. met ruime meerderheid aangenomen in de Tweede Kamer. De motie heeft als strekking om de lucratief-belangregeling zodanig aan te passen dat managers die actief zijn in de private-equitysector ten aanzien van hun carried interest zwaarder worden belast dan binnen de huidige Wet inkomstenbelasting het geval is. Deze belastingplichtigen hebben onder voorwaarden de keuzemogelijkheid om deze voordelen in box 2 te belasten. De relevante wijzigingen in de regelgeving om dit te realiseren zijn nog niet in werking getreden.

Bron: Kamerstukken II 2024/25, 36725, nr. 29.

Criminaliteit drijft prijzen op, geen lagere WOZ-waarde
Gepubliceerd op: Wednesday July 09, 2025

Hof Amsterdam oordeelt dat mogelijke prijsopdrijving van vastgoed door criminele activiteiten geen reden is om de WOZ-waarde van een winkelpand lager vast te stellen. De inspecteur heeft de WOZ-waarde voldoende onderbouwd.


Een winkelpand met opslagruimte wordt door de inspecteur voor het jaar 2021 gewaardeerd op € 1.267.000. De eigenaren vinden deze WOZ-waarde te hoog en voeren aan dat de waarde is opgedreven door criminele activiteiten in de vastgoedmarkt. Ze stellen dat de huurwaarde te hoog is vastgesteld en dat onvoldoende rekening is gehouden met de coronacrisis. Ook betwisten ze de geschiktheid van de referentieobjecten die de inspecteur heeft gebruikt. Voor de waardering hanteert de heffingsambtenaar de huurwaardekapitalisatiemethode met een huur van € 1.175 per m² (winkel) en € 130 per m² (opslag) en een kapitalisatiefactor 14,5, onderbouwd met drie verkoop- en drie huurreferenties. Het geschil draait om de vraag of de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld.

Huurwaarde en kapitalisatie Het hof stelt voorop dat de eigenaren de kapitalisatiefactor 14,5 inmiddels accepteren. De huurwaarden acht het hof marktconform, nu twee referentiehuren uit 2020 zelfs hoger liggen dan de gehanteerde € 1.175. Omdat deze transacties tijdens de coronaperiode zijn gesloten, zijn eventuele covid-effecten al verdisconteerd. Omzetafhankelijke huren zijn volgens het hof niet geschikt als referentie, omdat deze te veel afhangen van de bedrijfsvoering van de huurder. De WOZ-waarde wordt daarom niet verlaagd.

Geen correctie voor ondermijning De eigenaren voeren aan dat vastgoedprijzen in de binnenstad kunstmatig stijgen doordat criminelen panden kopen als dekmantel, wat volgens hen tot een lagere WOZ-waarde moet leiden. Het hof verwerpt dit: de waarde in het economisch verkeer is juist de prijs die de hoogstbiedende – crimineel of niet – betaalt. Een onderscheid maken zou onuitvoerbaar en rechtsonzeker zijn. Ook mislukken grieven over vermeende woonruimte in een referentiepand en over het niet heropenen van het onderzoek: de rechtbank heeft haar afwijzing deugdelijk gemotiveerd en het hof vindt geen rechtstekort. Alles bijeen maakt de heffingsambtenaar de waarde aannemelijk; het hoger beroep is ongegrond.

Bron: hof Amsterdam 10-06-2025 (gepubl. 4-07-2025).

Kabinet wil einde maken aan bbl-loonstaffel
Gepubliceerd op: Wednesday July 09, 2025

Minister Bruins is van plan de aparte loonschaal voor bbl-studenten af te schaffen. Hierdoor krijgen mbo-studenten die de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) volgen vanaf 2027 recht op het volledige jeugdloon.


Dit komt bovenop de eerder aangekondigde algemene verhoging van het jeugdloon door minister Van Hijum. De maatregel maakt deel uit van een groter plan om meer jongeren via de bbl-route op te leiden tot vakmensen, die hard nodig zijn op de arbeidsmarkt.

Gelijke beloning voor bbl-studenten Bij een bbl-opleiding werken studenten het grootste deel van de week bij een erkend leerbedrijf en gaan zij één dag per week naar school. Momenteel ontvangen jonge bbl-studenten minder loon dan leeftijdsgenoten met een gewone (bij)baan, omdat zij onder een lagere bbl-loonschaal vallen. Deze staffel werd ooit ingevoerd om leerbanen aantrekkelijker te maken voor werkgevers, maar pakt nadelig uit voor studenten die werken zonder recht op studiefinanciering. Minister Bruins wil deze ongelijkheid beëindigen door de staffel af te schaffen.

Vergelijking uurloon per 1 januari 2025

Leeftijd

Regulier minimumloon

Minimumloon bbl

Verschil per uur

20

€ 11,25

€ 8,65

-€ 2,60

19

€ 8,44

€ 7,38

-€ 1,06

18

€ 7,03

€ 6,40

-€ 0,63

Verbetering financiële positie bbl-studenten Het ministerie wil met deze maatregel de financiële situatie van bbl-studenten verbeteren. Bbl’ers zijn in dienst bij een leerbedrijf en ontvangen salaris, maar de hoogte daarvan verschilt sterk per sector, cao en leeftijd. Omdat zij een arbeidscontract hebben, vallen zij buiten bepaalde regelingen voor voltijdstudenten. Hierdoor kampen sommige bbl-studenten met financiële problemen. Uit onderzoek van JOBmbo en Nibud blijkt dat 20% moeite heeft om financieel rond te komen. Bbl-studenten verdienen minder dan leeftijdsgenoten met een bijbaan, krijgen geen studiefinanciering en ontvangen vaak geen reiskostenvergoeding. Dit maakt hen kwetsbaar en zorgt regelmatig voor financiële stress. Vooral jongeren van 18 tot 20 jaar lopen risico; zij stoppen vaker met hun opleiding omdat werken financieel aantrekkelijker is. Minister Bruins wil deze vicieuze cirkel doorbreken. Het afschaffen van de staffel moet de bbl aantrekkelijker maken en het aantal uitvallers verminderen.

Onderdeel van breder bbl-offensief De inkomensmaatregel is onderdeel van een breder bbl-offensief, waarbij het ministerie samenwerkt met de MBO Raad, JOBmbo, SBB, vakbonden, werkgeversorganisaties en studenten. Doel is om de bbl-route bekender te maken onder jongeren, ouders en decanen, en voortijdig schoolverlaten te voorkomen. Ook wordt ingezet op betere begeleiding en flexibeler onderwijs. In 2023 volgden ruim 118.000 studenten een bbl-opleiding, wat 30% van alle mbo-studenten is – een stijging ten opzichte van 26% in 2021. Met het offensief willen de partners dit aandeel laten groeien naar 35%.

Bron: Ministerie OCW.

Verpandingsactiviteiten zonder objectieve winstverwachting vormen geen bron van inkomen
Gepubliceerd op: Tuesday July 08, 2025

Een vof die jarenlang verlies maakt met verpandingsactiviteiten heeft in 2018 geen objectieve voordeelsverwachting en vormt daarom geen bron van inkomen.


Een man is vanaf 2015 firmant in een vennootschap onder firma (vof) samen met zijn vader en broer. De vof houdt zich voornamelijk bezig met het verpanden van producten waarbij cliënten vier weken krijgen om het verpandingsbedrag plus rente terug te betalen. Lukt dat niet, dan wordt het product eigendom van de vof. Daarnaast verkoopt de vof nieuwe huishoudelijke producten en wilde het vuurwerk verkopen, maar kreeg daarvoor geen vergunning. De vof maakt van 2015 tot en met 2021 jaarlijks verlies, behalve in 2022 toen een klein positief resultaat werd behaald. De inspecteur weigert het verlies van 2018 (€ 47.597) in aftrek te brengen omdat de activiteiten geen bron van inkomen vormen. De man gaat hiertegen in beroep.

Geen objectieve voordeelsverwachting Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bevestigt dat de verpandingsactiviteiten van de vof in 2018 geen bron van inkomen vormen. Voor een bron van inkomen zijn drie voorwaarden vereist: deelname aan het economische verkeer, het oogmerk om voordeel te behalen en de objectieve verwachting dat voordeel redelijkerwijs kan worden behaald. Alleen de laatste voorwaarde staat ter discussie. Het hof oordeelt dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat in 2018 een positieve opbrengst viel te verwachten. Daarbij weegt mee dat de firmanten al vóór 2018 wisten dat de wettelijk toegestane rente voor beleningen fors was verlaagd waardoor andere pandjeshuizen hun activiteiten staakten. Ook bleek in 2016 dat de lucratieve vuurwerkverkoop niet was toegestaan. Bij de beoordeling moet rekening worden gehouden met de rente op geldleningen die de vof had aangegaan bij een bv van de firmanten tegen slechts 2% rente zonder aflossingsschema en zekerheden. Het hof acht dit een zodanig groot debiteurenrisico dat een derde dit niet zou hebben aanvaard of alleen tegen hogere rente. Zelfs met deze lage rente werden jaren achtereen negatieve resultaten behaald, waardoor naar zakelijke maatstaven geen voordeel te verwachten valt.

Bron: hof Arnhem-Leeuwarden 17-06-2025 (gepubl. 27-06-2025).

Toespitsing belastingvermindering energiebelasting op huishoudens verkend
Gepubliceerd op: Thursday July 03, 2025

Het ministerie van Financiën onderzoekt of de belastingvermindering in de energiebelasting voortaan alleen nog aan huishoudens kan worden toegekend. Staatssecretaris Van Oostenbruggen licht toe hoe deze maatregel de compensatie voor energiekosten gerichter en eenvoudiger kan maken.


De energiebelasting kent een belastingvermindering, een vast bedrag dat jaarlijks in mindering wordt gebracht op de energierekening, ongeacht het daadwerkelijke verbruik. In 2025 bedraagt dit € 524,95 exclusief btw. Deze regeling, ook wel heffingskorting genoemd, wordt op dit moment toegepast op alle elektriciteitsaansluitingen met een verblijfsfunctie, waaronder woningen, bedrijfspanden en andere objecten waar langdurig verblijf mogelijk is. Hierdoor komt de belastingvermindering niet alleen bij huishoudens terecht, maar ook bij bedrijven en instellingen. De aanleiding voor de verkenning is dat verhogingen van de belastingvermindering deels ten goede komen aan niet-huishoudens. Ongeveer 9% van een verhoging komt terecht bij bedrijven en organisaties. Dit maakt de maatregel minder gericht als compensatie voor stijgende energiekosten van huishoudens.

Verkenning en mogelijke voordelen van toespitsing op huishoudens Het ministerie van Financiën heeft onderzocht of de belastingvermindering uitsluitend aan huishoudens kan worden toegekend. Dit zou het mogelijk maken om gerichter huishoudens te compenseren, administratieve lasten te beperken en een budgettaire opbrengst te realiseren. Naar schatting zou de maatregel € 427 miljoen opleveren in 2028.

Voor een gerichte toepassing is het noodzakelijk om vast te stellen wat een huishouden is. Uit de verkenning blijkt dat een combinatie van gegevens uit de Basisregistratie WOZ en de Basisadministratie Adressen en Gebouwen een goede afbakening mogelijk maakt. Zo kan worden voorkomen dat bijvoorbeeld losstaande garageboxen of bedrijfspanden onterecht in aanmerking komen voor de vermindering.

Vervolgstappen Het ministerie onderzoekt de komende periode op welke wijze en termijn de maatregel kan worden ingevoerd, zodat deze kan worden meegenomen in toekomstige politieke besluitvorming.

Bron: Verkenning belastingvermindering energiebelasting toespitsen op huishoudens

Inspecteur mag loonheffing baseren op gegevens uitkeringsinstanties
Gepubliceerd op: Thursday July 03, 2025

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV 2021 en 2022 terecht is uitgegaan van de door uitkeringsinstanties en werkgevers aangeleverde loongegevens. De belastingplichtige maakt niet aannemelijk dat er meer loonheffing is ingehouden dan waarmee de inspecteur rekening heeft gehouden.


Een man heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV over 2021 en 2022. In zijn aangiften claimde hij voor 2021 een totaal van € 17.627 aan ingehouden loonheffing en voor 2022 een bedrag van € 17.575. De inspecteur week af van deze aangiften en verrekende voor 2021 slechts € 14.927 aan loonheffing en voor 2022 € 11.323. De inspecteur baseerde zich hierbij op de renseignementen van de uitkeringsinstanties en de Sociale Verzekeringsbank. Het verschil was aanzienlijk: voor 2021 ging het om € 2.700 minder verrekende loonheffing dan de man had opgegeven, voor 2022 zelfs om € 6.252. De man ging in beroep omdat hij stelde dat de inspecteur te weinig loonheffing had verrekend.

Inspecteur mag uitgaan van renseignementen Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de inspecteur in beginsel mag uitgaan van de gegevens die hij van werkgevers, verzekeraars en uitkeringsinstanties krijgt. Uit de overgelegde renseignementen blijkt dat de inspecteur deze één op één heeft gevolgd bij het opleggen van de aanslagen. Nu de man stelt dat toch te weinig loonheffing is verrekend, is het aan hem om aannemelijk te maken dat er meer loonheffing is ingehouden op zijn inkomsten. De rechtbank merkt op dat het verschil tussen de aangifte en de renseignementen mogelijk verklaard kan worden door een cijferverwisseling bij de ingehouden loonheffing (€ 17.451 versus € 14.751).

Onvoldoende onderbouwing van stelling De man heeft zijn stelling dat de inspecteur te weinig loonheffing heeft verrekend niet nader onderbouwd met een berekening of met stukken. Opvallend is dat hij in 2022 weer ditzelfde bedrag aan loonheffing (€ 17.451) heeft aangegeven als het jaar ervoor. Welke redenen hij ook had voor het opvoeren van deze bedragen, de rechtbank is van oordeel dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslagen is uitgegaan van de juiste bedragen aan ingehouden loonheffing. Ook tegen de belastingrente van € 73 voor 2021 en € 358 voor 2022 heeft de man geen zelfstandige gronden aangevoerd. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Bron: Rb. Noord-Nederland 10-06-2025 (gepubl. 30-06-2025).

Geheimhouding Belastingdienststukken bij navordering gerechtvaardigd
Gepubliceerd op: Wednesday July 02, 2025

Gerechtshof 's-Hertogenbosch wijst verzoek om geheimhouding van fiscale controledocumenten toe vanwege privacy, controlestrategie en vrije meningsvorming.


De inspecteur van de Belastingdienst mocht terecht bepaalde delen van controledocumenten geheim houden voor belanghebbenden. Dit gold voor alle aangevoerde gewichtige redenen: privacy van ambtenaren, privacy van derden, het belang bij een effectieve controlestrategie en het recht op vrije meningsvorming.

De erven van twee belanghebbenden hadden navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2006 en 2007 gekregen. Rechtbank Zeeland-West-Brabant had deze aanslagen vernietigd, waarna de inspecteur in hoger beroep ging bij Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Bij zijn hoger beroep vroeg de inspecteur om geheimhouding van delen van acht verschillende documenten. Het ging onder meer om een memo over aandachtspunten verhuld vermogen, stukken over het project groepsverzoek Zwitserland en documenten over Frans vermogen. De belanghebbenden stemden niet in met beperkte kennisneming, waardoor het verzoek werd behandeld als een volledig geheimhoudingsverzoek.

Privacy van ambtenaren wint het De inspecteur voerde vier gewichtige redenen aan voor geheimhouding. Ten eerste de privacy van individuele ambtenaren en ten tweede de privacy van derden. Het hof oordeelt dat het belang bij bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbenden bij kennisneming. De kenbaarheid van deze gegevens is niet direct van belang voor de beslissing in de hoofdzaak. Bovendien blijven de ambtenaren door hun unieke nummeraanduiding individualiseerbaar, zodat belanghebbenden hen nog steeds als te horen personen kunnen aanwijzen.

Controlestrategie mag geheim blijven Als derde reden voerde de inspecteur het belang van de Belastingdienst bij een effectieve controle en controlestrategie aan. Dit omvat een effectieve interne werkwijze en het voorkomen van calculerend gedrag van belastingplichtigen. Het hof acht dit een gewichtige reden omdat belastingplichtigen bij kennisname van de controlestrategie daarop zouden kunnen anticiperen en daarmee controle door de Belastingdienst zouden kunnen frustreren. Belanghebbenden voerden aan dat de vrees voor calculerend gedrag geen grond is voor geheimhouding, omdat het om aanslagen over 2006 en 2007 gaat en de controlemethodieken al publiek bekend zijn. Het hof ziet echter geen aanleiding anders te oordelen omdat calculerend gedrag ook in andere stadia mogelijk is en de toegepaste aanpak ook relevant kan zijn bij andere projecten.

Bron: hof Den Bosch 21-05-2025 (gepubl. 27-06-2025).

 

Financieel Administratieve Dienstverlening Op Maat