Een influencer die jarenlang onjuiste btw-aangiften deed en documenten vervalste voor
hypotheken, krijgt een taakstraf van 240 uur, een voorwaardelijke gevangenisstraf
en een bestuursverbod van drie jaar opgelegd.
Een influencer heeft samen met een zakenpartner tussen 2016 en 2022 stelselmatig onjuiste
aangiften omzetbelasting ingediend voor twee bv’s. Ook heeft hij in meerdere perioden
helemaal geen aangifte gedaan. Daarnaast heeft hij voor het verkrijgen van hypotheken
documenten vervalst, waaronder jaarrekeningen, aangiften inkomstenbelasting en bankafschriften,
zodat zijn inkomen hoger leek dan in werkelijkheid. De inspecteur heeft de zaak strafrechtelijk
opgepakt. De influencer heeft tijdens de zitting bekend en is een procesafspraak aangegaan
met het Openbaar Ministerie. Opvallend is dat de influencer in zijn online uitingen
deed voorkomen alsof hij zijn luxe levensstijl te danken had aan zijn vlogs, terwijl
deze deels gefinancierd bleek met fraude.
Ernst en voorbeeldfunctie De rechtbank Amsterdam oordeelt dat de influencer zich schuldig heeft gemaakt aan
ernstige belastingfraude en valsheid in geschrift. Door jarenlang onjuiste en onvolledige
btw-aangiften te doen en documenten te vervalsen voor hypotheken, heeft hij het vertrouwen
in het belastingstelsel en de financiële sector geschaad. De rechtbank weegt mee dat
de influencer als publiek figuur een voorbeeldfunctie heeft en dat zijn handelen de
algemene belastingmoraal ondermijnt. Ook het feit dat de fraude lastig te detecteren
is en tot fiscaal nadeel leidt, speelt een rol in de strafmaat. De influencer heeft
in overleg met het Openbaar Ministerie procesafspraken gemaakt: hij bekent de feiten,
voert geen verweer en accepteert de strafeis. De rechtbank volgt deze afspraken en
legt een taakstraf van 240 uur op, een voorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden
met een proeftijd van drie jaar en een bestuursverbod van drie jaar voor alle rechtspersonen,
ook buitenlandse. De jonge leeftijd van de influencer en het feit dat hij verantwoordelijkheid
neemt, tellen in zijn voordeel mee. De straf is volgens de rechtbank passend gezien
de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact.
Het kabinet schetst de contouren van een toekomstbestendig stelsel van autobelastingen,
met oog voor betaalbaarheid, klimaatdoelen, bereikbaarheid en stabiele overheidsfinanciën.
De brief biedt beleidsopties en overwegingen voor een nieuw kabinet, zonder nieuw
beleid aan te kondigen.
De auto is essentieel voor de mobiliteit van Nederlanders, maar het huidige stelsel
van autobelastingen staat onder druk. De opkomst van elektrische voertuigen leidt
tot dalende inkomsten uit brandstofaccijnzen en bpm, terwijl de motorrijtuigenbelasting
(mrb) juist stijgt door het hogere gewicht van elektrische auto’s. Zonder hervorming
dreigt scheefgroei en wordt het lastiger om tot een breed gedragen stelsel te komen.
De opbrengst van de autobelastingen bedroeg in 2025 circa 17,5 miljard euro, maar
deze inkomsten zullen in de toekomst dalen door de elektrificatie van het wagenpark.
Klimaat, energie en bereikbaarheid Het kabinet benadrukt het belang van het halen van de klimaatdoelen: in 2030 moet
de uitstoot van broeikasgassen met 55% zijn gereduceerd ten opzichte van 1990, en
in 2050 moet het wagenpark emissievrij zijn. Elektrificatie draagt bij aan energiebesparing
en stikstofreductie, maar de mobiliteitssector loopt achter op andere sectoren. Tegelijkertijd
neemt de filedruk toe door lagere gebruikskosten van elektrische auto’s, wat de bereikbaarheid
van Nederland onder druk zet.
Betaalbaarheid en keuzes voor de toekomst Betaalbare mobiliteit blijft een speerpunt, maar de overheid kan slechts beperkt sturen
via autobelastingen. De lasten verschillen vooral door persoonlijk gebruik en het
aantal auto’s per huishouden. Het kabinet wijst op de noodzaak om een nieuwe balans
te vinden tussen de beleidsopgaven. Voor de korte termijn is versnelling van elektrificatie
urgent, terwijl op de middellange termijn een eerlijke verdeling van lasten tussen
fossiele en elektrische rijders centraal staat. Op de lange termijn moeten elektrische
auto’s evenredig bijdragen aan de belastinginkomsten.
Richtinggevende keuzes en denkrichtingen Het kabinet schetst drie overkoepelende keuzes: prioritering van beleidsopgaven in
de tijd, de gewenste hoogte van de autobelastingen en de samenstelling van de belastingmix
(aanschaf, bezit, gebruik). Voor de mrb wordt een grondslagwijziging van gewicht naar
voertuigoppervlakte overwogen, zodat elektrische en fossiele auto’s gelijk worden
behandeld. Voor de bpm wordt gedacht aan een omvorming naar een tenaamstellingsbelasting,
die bij iedere overschrijving wordt geheven. Tot slot wordt een kilometerheffing als
optie genoemd om het gebruik van auto’s te belasten en congestie te verminderen. Vanwege
de demissionaire status is concrete besluitvorming over de middellange en lange termijn
hervorming van de autobelastingen aan een volgend kabinet.
A‑G Pauwels vindt dat de inspecteur bij navordering een vergrijpboete kan opleggen,
ook als de man niet op de voorgeschreven wijze is uitgenodigd tot het doen van aangifte.
Een man doet in 2017 uit eigen beweging aangifte inkomstenbelasting. De inspecteur
volgt deze aangifte, maar legt later navorderingsaanslagen en vergrijpboeten op, omdat
het inkomen volgens de inspecteur te laag is opgegeven. Het hof vernietigt de boeten,
omdat niet vaststaat dat de man correct is uitgenodigd tot het doen van aangifte.
Volgens het hof is een uitnodiging vereist voor het opleggen van een vergrijpboete
bij navordering. Zowel de man als de staatssecretaris gaan (incidenteel) in cassatie.
Geen uitnodigingsvereiste voor vergrijpboete bij navordering A‑G Pauwels concludeert dat de tekst van art. 67e AWR geen uitnodigingsvereiste bevat.
Anders dan bij de boete bij de primitieve aanslag (art. 67d AWR), is de vergrijpboete
bij navordering gekoppeld aan het gevolg (te lage aanslag) en niet aan de aangifteplicht.
Volgens de A‑G kan de inspecteur dus ook bij een spontane, onjuiste aangifte een vergrijpboete
opleggen als sprake is van opzet of grove schuld. De A‑G wijst erop dat dit aansluit
bij de wetsgeschiedenis en de bedoeling van de wetgever. Wel erkent hij dat het systeem
wringt, omdat voor de boete bij de primitieve aanslag wél een uitnodiging vereist
is, maar vindt dit verschil gerechtvaardigd door de andere delictsomschrijving.
Verschil met andere fiscale sancties De A‑G vergelijkt de situatie met andere fiscale sancties, zoals de omkering van
de bewijslast en de verzuimboete, waar wél een uitnodiging (en soms aanmaning) vereist
is. Voor de vergrijpboete bij navordering geldt dat niet, omdat het niet gaat om schending
van de aangifteplicht, maar om het gevolg dat te weinig belasting is geheven. De A‑G
adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep van de staatssecretaris gegrond te verklaren.
Bron: Parket bij de Hoge Raad 20-06-25 (gepubl. 04-07-25).
Het hulpmiddel ‘Waarde going concern berekenen’ is actueel gemaakt meldt de Belastingdienst.
Het is nu ook te gebruiken om de waarde going concern te berekenen van een agrarisch
bedrijf dat in 2025 is verkregen door een erfenis of schenking. Deze waarde is nodig
voor de aangifte erfbelasting of schenkbelasting.
Een algemeen geformuleerde machtiging volstaat voor hoger beroep over proceskosten
bij WOZ-zaken. Ook bij een no-cure-no-pay-afspraak is procesbelang aanwezig.
Een woningbezitter maakt bezwaar tegen de WOZ-beschikking en de aanslag onroerendezaakbelasting
voor het jaar 2020. De inspecteur verklaart het bezwaar ongegrond. In beroep bij de
rechtbank krijgt de woningbezitter geen gelijk over de WOZ-waarde, maar de rechtbank
kent wél een proceskostenvergoeding toe vanwege schending van de toezendplicht uit
art. 40 lid 2 Wet WOZ. Zowel de woningbezitter (vertegenwoordigd door een gemachtigde
op basis van no-cure-no-pay) als de inspecteur gaan in hoger beroep bij het gerechtshof
’s-Hertogenbosch. De discussie spitst zich toe op de vraag of de machtiging van de
gemachtigde toereikend is en of er procesbelang is, nu het alleen nog gaat om de proceskostenvergoeding.
Algemeen geformuleerde machtiging Het hof oordeelt dat een algemeen geformuleerde machtiging, die ziet op alle lokale
belastingzaken, voldoende is om ook hoger beroep in te stellen over nevenbeslissingen
zoals de proceskostenvergoeding. Het hof verwijst naar recente rechtspraak van de
Hoge Raad en stelt dat het ontbreken van een specifiek op hoger beroep gerichte machtiging
géén beletsel vormt. Ook is er procesbelang, zelfs als de gemachtigde op basis van
no-cure-no-pay werkt en de woningbezitter zelf geen direct financieel voordeel heeft.
Het enkele feit dat de vergoeding aan de gemachtigde toekomt, doet daar niet aan af.
Proceskostenvergoeding en wegingsfactor De rechtbank heeft terecht een proceskostenvergoeding toegekend wegens schending van
de toezendplicht. Het hof bevestigt dat de inspecteur de gevraagde stukken (KOUDV-
en liggingsfactoren) had moeten toezenden. Voor de hoogte van de vergoeding geldt
dat het hof uitgaat van een gemiddelde wegingsfactor (1) en een hogere waarde per
punt, conform recente jurisprudentie van de Hoge Raad. De inspecteur moet daarom een
hogere proceskostenvergoeding betalen dan de rechtbank eerder had toegekend.
De Tweede Kamer wil dat het kabinet als onderdeel van het Belastingplan 2026, een
wetsvoorstel indient dat voordelen behaald door private equity managers zwaarder in
box 2 belast.
Een motie met die strekking is op 3 juli aangenomen. Op 9 april 2024 is de motie-Idsinga
c.s. met ruime meerderheid aangenomen in de Tweede Kamer. De motie heeft als strekking
om de lucratief-belangregeling zodanig aan te passen dat managers die actief zijn
in de private-equitysector ten aanzien van hun carried interest zwaarder worden belast
dan binnen de huidige Wet inkomstenbelasting het geval is. Deze belastingplichtigen
hebben onder voorwaarden de keuzemogelijkheid om deze voordelen in box 2 te belasten.
De relevante wijzigingen in de regelgeving om dit te realiseren zijn nog niet in werking
getreden.
Hof Amsterdam oordeelt dat mogelijke prijsopdrijving van vastgoed door criminele activiteiten
geen reden is om de WOZ-waarde van een winkelpand lager vast te stellen. De inspecteur
heeft de WOZ-waarde voldoende onderbouwd.
Een winkelpand met opslagruimte wordt door de inspecteur voor het jaar 2021 gewaardeerd
op € 1.267.000. De eigenaren vinden deze WOZ-waarde te hoog en voeren aan dat de waarde
is opgedreven door criminele activiteiten in de vastgoedmarkt. Ze stellen dat de huurwaarde
te hoog is vastgesteld en dat onvoldoende rekening is gehouden met de coronacrisis.
Ook betwisten ze de geschiktheid van de referentieobjecten die de inspecteur heeft
gebruikt. Voor de waardering hanteert de heffingsambtenaar de huurwaardekapitalisatiemethode
met een huur van € 1.175 per m² (winkel) en € 130 per m² (opslag) en een kapitalisatiefactor
14,5, onderbouwd met drie verkoop- en drie huurreferenties. Het geschil draait om
de vraag of de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld.
Huurwaarde en kapitalisatie Het hof stelt voorop dat de eigenaren de kapitalisatiefactor 14,5 inmiddels accepteren.
De huurwaarden acht het hof marktconform, nu twee referentiehuren uit 2020 zelfs hoger
liggen dan de gehanteerde € 1.175. Omdat deze transacties tijdens de coronaperiode
zijn gesloten, zijn eventuele covid-effecten al verdisconteerd. Omzetafhankelijke
huren zijn volgens het hof niet geschikt als referentie, omdat deze te veel afhangen
van de bedrijfsvoering van de huurder. De WOZ-waarde wordt daarom niet verlaagd.
Geen correctie voor ondermijning De eigenaren voeren aan dat vastgoedprijzen in de binnenstad kunstmatig stijgen doordat
criminelen panden kopen als dekmantel, wat volgens hen tot een lagere WOZ-waarde moet
leiden. Het hof verwerpt dit: de waarde in het economisch verkeer is juist de prijs
die de hoogstbiedende – crimineel of niet – betaalt. Een onderscheid maken zou onuitvoerbaar
en rechtsonzeker zijn. Ook mislukken grieven over vermeende woonruimte in een referentiepand
en over het niet heropenen van het onderzoek: de rechtbank heeft haar afwijzing deugdelijk
gemotiveerd en het hof vindt geen rechtstekort. Alles bijeen maakt de heffingsambtenaar
de waarde aannemelijk; het hoger beroep is ongegrond.
Minister Bruins is van plan de aparte loonschaal voor bbl-studenten af te schaffen.
Hierdoor krijgen mbo-studenten die de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) volgen vanaf
2027 recht op het volledige jeugdloon.
Dit komt bovenop de eerder aangekondigde algemene verhoging van het jeugdloon door
minister Van Hijum. De maatregel maakt deel uit van een groter plan om meer jongeren
via de bbl-route op te leiden tot vakmensen, die hard nodig zijn op de arbeidsmarkt.
Gelijke beloning voor bbl-studenten Bij een bbl-opleiding werken studenten het grootste deel van de week bij een erkend
leerbedrijf en gaan zij één dag per week naar school. Momenteel ontvangen jonge bbl-studenten
minder loon dan leeftijdsgenoten met een gewone (bij)baan, omdat zij onder een lagere
bbl-loonschaal vallen. Deze staffel werd ooit ingevoerd om leerbanen aantrekkelijker
te maken voor werkgevers, maar pakt nadelig uit voor studenten die werken zonder recht
op studiefinanciering. Minister Bruins wil deze ongelijkheid beëindigen door de staffel
af te schaffen.
Vergelijking uurloon per 1 januari 2025
Leeftijd
Regulier minimumloon
Minimumloon bbl
Verschil per uur
20
€ 11,25
€ 8,65
-€ 2,60
19
€ 8,44
€ 7,38
-€ 1,06
18
€ 7,03
€ 6,40
-€ 0,63
Verbetering financiële positie bbl-studenten Het ministerie wil met deze maatregel de financiële situatie van bbl-studenten verbeteren.
Bbl’ers zijn in dienst bij een leerbedrijf en ontvangen salaris, maar de hoogte daarvan
verschilt sterk per sector, cao en leeftijd. Omdat zij een arbeidscontract hebben,
vallen zij buiten bepaalde regelingen voor voltijdstudenten. Hierdoor kampen sommige
bbl-studenten met financiële problemen. Uit onderzoek van JOBmbo en Nibud blijkt dat
20% moeite heeft om financieel rond te komen. Bbl-studenten verdienen minder dan leeftijdsgenoten
met een bijbaan, krijgen geen studiefinanciering en ontvangen vaak geen reiskostenvergoeding.
Dit maakt hen kwetsbaar en zorgt regelmatig voor financiële stress. Vooral jongeren
van 18 tot 20 jaar lopen risico; zij stoppen vaker met hun opleiding omdat werken
financieel aantrekkelijker is. Minister Bruins wil deze vicieuze cirkel doorbreken.
Het afschaffen van de staffel moet de bbl aantrekkelijker maken en het aantal uitvallers
verminderen.
Onderdeel van breder bbl-offensief De inkomensmaatregel is onderdeel van een breder bbl-offensief, waarbij het ministerie
samenwerkt met de MBO Raad, JOBmbo, SBB, vakbonden, werkgeversorganisaties en studenten.
Doel is om de bbl-route bekender te maken onder jongeren, ouders en decanen, en voortijdig
schoolverlaten te voorkomen. Ook wordt ingezet op betere begeleiding en flexibeler
onderwijs. In 2023 volgden ruim 118.000 studenten een bbl-opleiding, wat 30% van alle
mbo-studenten is – een stijging ten opzichte van 26% in 2021. Met het offensief willen
de partners dit aandeel laten groeien naar 35%.
Een vof die jarenlang verlies maakt met verpandingsactiviteiten heeft in 2018 geen
objectieve voordeelsverwachting en vormt daarom geen bron van inkomen.
Een man is vanaf 2015 firmant in een vennootschap onder firma (vof) samen met zijn
vader en broer. De vof houdt zich voornamelijk bezig met het verpanden van producten
waarbij cliënten vier weken krijgen om het verpandingsbedrag plus rente terug te betalen.
Lukt dat niet, dan wordt het product eigendom van de vof. Daarnaast verkoopt de vof
nieuwe huishoudelijke producten en wilde het vuurwerk verkopen, maar kreeg daarvoor
geen vergunning. De vof maakt van 2015 tot en met 2021 jaarlijks verlies, behalve
in 2022 toen een klein positief resultaat werd behaald. De inspecteur weigert het
verlies van 2018 (€ 47.597) in aftrek te brengen omdat de activiteiten geen bron van
inkomen vormen. De man gaat hiertegen in beroep.
Geen objectieve voordeelsverwachting Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bevestigt dat de verpandingsactiviteiten van de vof
in 2018 geen bron van inkomen vormen. Voor een bron van inkomen zijn drie voorwaarden
vereist: deelname aan het economische verkeer, het oogmerk om voordeel te behalen
en de objectieve verwachting dat voordeel redelijkerwijs kan worden behaald. Alleen
de laatste voorwaarde staat ter discussie. Het hof oordeelt dat de man niet aannemelijk
heeft gemaakt dat in 2018 een positieve opbrengst viel te verwachten. Daarbij weegt
mee dat de firmanten al vóór 2018 wisten dat de wettelijk toegestane rente voor beleningen
fors was verlaagd waardoor andere pandjeshuizen hun activiteiten staakten. Ook bleek
in 2016 dat de lucratieve vuurwerkverkoop niet was toegestaan. Bij de beoordeling
moet rekening worden gehouden met de rente op geldleningen die de vof had aangegaan
bij een bv van de firmanten tegen slechts 2% rente zonder aflossingsschema en zekerheden.
Het hof acht dit een zodanig groot debiteurenrisico dat een derde dit niet zou hebben
aanvaard of alleen tegen hogere rente. Zelfs met deze lage rente werden jaren achtereen
negatieve resultaten behaald, waardoor naar zakelijke maatstaven geen voordeel te
verwachten valt.
Het ministerie van Financiën onderzoekt of de belastingvermindering in de energiebelasting
voortaan alleen nog aan huishoudens kan worden toegekend. Staatssecretaris Van Oostenbruggen
licht toe hoe deze maatregel de compensatie voor energiekosten gerichter en eenvoudiger
kan maken.
De energiebelasting kent een belastingvermindering, een vast bedrag dat jaarlijks
in mindering wordt gebracht op de energierekening, ongeacht het daadwerkelijke verbruik.
In 2025 bedraagt dit € 524,95 exclusief btw. Deze regeling, ook wel heffingskorting
genoemd, wordt op dit moment toegepast op alle elektriciteitsaansluitingen met een
verblijfsfunctie, waaronder woningen, bedrijfspanden en andere objecten waar langdurig
verblijf mogelijk is. Hierdoor komt de belastingvermindering niet alleen bij huishoudens
terecht, maar ook bij bedrijven en instellingen. De aanleiding voor de verkenning
is dat verhogingen van de belastingvermindering deels ten goede komen aan niet-huishoudens.
Ongeveer 9% van een verhoging komt terecht bij bedrijven en organisaties. Dit maakt
de maatregel minder gericht als compensatie voor stijgende energiekosten van huishoudens.
Verkenning en mogelijke voordelen van toespitsing op huishoudens Het ministerie van Financiën heeft onderzocht of de belastingvermindering uitsluitend
aan huishoudens kan worden toegekend. Dit zou het mogelijk maken om gerichter huishoudens
te compenseren, administratieve lasten te beperken en een budgettaire opbrengst te
realiseren. Naar schatting zou de maatregel € 427 miljoen opleveren in 2028.
Voor een gerichte toepassing is het noodzakelijk om vast te stellen wat een huishouden
is. Uit de verkenning blijkt dat een combinatie van gegevens uit de Basisregistratie
WOZ en de Basisadministratie Adressen en Gebouwen een goede afbakening mogelijk maakt.
Zo kan worden voorkomen dat bijvoorbeeld losstaande garageboxen of bedrijfspanden
onterecht in aanmerking komen voor de vermindering.
Vervolgstappen Het ministerie onderzoekt de komende periode op welke wijze en termijn de maatregel
kan worden ingevoerd, zodat deze kan worden meegenomen in toekomstige politieke besluitvorming.
Bron: Verkenning belastingvermindering energiebelasting toespitsen op huishoudens