De Belastingdienst heeft de eerste uitgave van de Niewsbrief Loonheffingen 2026 gepubliceerd.
In de nieuwsbrief staat informatie over de nieuwe regels vanaf 1 januari 2026 voor
het inhouden en betalen van de loonheffingen.
In de Nieuwsbrief Loonheffingen 2026 staat onder andere informatie over de volgende
onderwerpen:
aanpassingen RVU-drempelvrijstelling en pseudo-eindheffingstarief
aanpassing van de fietsregeling in de loonheffingen
versoberen van de regeling voor het vergoeden van extraterritoriale kosten
wijzigingen in de loonkostenvoordelen (LKV’s)
Eventuele aanvullingen op de onderwerpen in deze eerste uitgave en wijzigingen op
het Belastingplan 2026, andere wetsvoorstellen of ministeriële regelingen staan in
de volgende uitgave van de nieuwsbrief. De tarieven, bedragen en percentages voor
2026 publiceert de Belastingdienst in december als een afzonderlijke bijlage bij deze
nieuwsbrief.
Het besluit met de inwerkingtredingsdatum van de Wet plan van aanpak witwassen is
gepubliceerd. De wet treedt in werking op 1 januari 2026, met één uitzondering.
De Wet plan van aanpak witwassen gaat om een verbod op transacties vanaf € 3.000 in
contanten. Het verbod moet gaan gelden voor beroeps- of bedrijfsmatige handelaren
in goederen.
De inwerkingtreding van de acceptatieplicht van contant geld voor betalingen onder
de € 3.000, geregeld in artikel IIA van de Wet plan van aanpak witwassen, zal pas
in werking treden als het besluit met uitzonderingen op de acceptatieplicht gereed
is. Dat besluit is momenteel in voorbereiding en zal nog openbaar geconsulteerd worden,
voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State worden voorgelegd en
worden voorgehangen bij de Tweede Kamer.
Het hof vernietigt de navorderingsaanslag ib/pvv en de boetebeschikking over 2015,
omdat de inspecteur niet voortvarend genoeg heeft gehandeld.
Een man heeft in de jaren 2015 en 2016 twee bankrekeningen in Italië aangehouden,
waarvan één samen met zijn broer. In zijn aangiften ib/pvv over deze jaren heeft hij
geen inkomen uit sparen en beleggen opgegeven. De inspecteur ontvangt in 2019 via
internationale uitwisseling informatie over deze buitenlandse tegoeden en vraagt de
man om opheldering. De man reageert niet inhoudelijk op herhaalde verzoeken om informatie.
Uiteindelijk legt de inspecteur navorderingsaanslagen en vergrijpboeten op over 2015
en 2016, waarbij hij uitgaat van volledige gerechtigdheid van de man tot de Italiaanse
banktegoeden. De man stelt dat hij slechts deels gerechtigd is en dat het saldo deels
aan een derde toekomt, maar kan dit niet onderbouwen.
Navorderingsaanslag vernietigd wegens gebrek aan voortvarendheid Het hof oordeelt dat de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslag over
2015 niet voortvarend genoeg heeft gehandeld. De inspecteur had al in maart 2019 voldoende
aanwijzingen om een onderzoek te starten, maar wachtte ruim negen maanden met het
opvragen van nadere informatie. Omdat deze vertraging niet wordt verklaard, vervalt
de bevoegdheid tot navorderen voor 2015. De navorderingsaanslag en de bijbehorende
boete en belastingrente over 2015 worden vernietigd.
Aanslag en boete 2016 grotendeels in stand, boete verlaagd Voor 2016 is de navorderingsaanslag binnen de reguliere termijn opgelegd. Het hof
vindt aannemelijk dat de man volledig gerechtigd is tot de Italiaanse banktegoeden
en dat hij bewust geen box 3-inkomen heeft aangegeven. De inspecteur mag daarom navorderen
en een vergrijpboete opleggen. Wel verlaagt het hof de boete tot 150% van de nagevorderde
belasting, omdat het element recidive vervalt en de ernst van de overtreding dat rechtvaardigt.
De Kennisgroep onroerende zaken heeft de vraag beantwoord of het recht op overgangsrecht
voor bestaande eigenwoningschulden kan herleven als sprake is van een fictieve vervreemding
van de oude eigen woning en vervolgens een nieuwe eigen woning wordt gekocht.
Een belastingplichtige heeft vóór 2013 zijn eerste eigen woning gekocht voor € 200.000
en is voor dit bedrag een aflossingsvrije lening aangegaan. De aflossingsvrije lening
kwalificeert als een bestaande eigenwoningschuld in de zin van artikel 10bis.1 van
de Wet inkomstenbelasting 2001. Na 2013 verhuist de belastingplichtige naar een huurwoning
en betrekt deze anders dan tijdelijk als hoofdverblijf. De oude woning wordt op dat
moment een vakantiewoning. Hierdoor gaan de oude woning en de aflossingsvrije lening
over naar box 3. Na een jaar koopt de belastingplichtige een nieuwe woning, waarvoor
hij een aflossingsvrije lening van € 200.000 aangaat. Hij verhuist onmiddellijk naar
deze nieuwe woning. De nieuwe woning kwalificeert als eigen woning in de zin van artikel
3.111 Wet IB 2001. Na toepassing van de bijleenregeling bedraagt de maximale eigenwoningschuld
€ 200.000.
Vraag Kwalificeert de aflossingsvrije lening voor de nieuwe eigen woning als een BEWS?
Antwoord Nee. De aflossingsvrije lening voor de nieuwe eigen woning kwalificeert niet als een
BEWS in de zin van artikel 10bis.1, eerste lid, Wet IB 2001.
Bron: Belastingdienst, kennisgroepstandpunt nr. KG:051:2025:8.
Hof Den Haag oordeelt dat een man geen ondernemer is voor de inkomstenbelasting, ook
al stond hij ingeschreven bij de KvK en droeg hij btw af. De managementvergoeding
die hij van zijn bv ontving, is terecht aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden.
Een man bezit samen met twee anderen alle aandelen in een holding die op haar beurt
de aandelen houdt in twee werkmaatschappijen. Hij factureert jaarlijks € 48.000 aan
de holding als managementvergoeding. In zijn aangiften ib/pvv 2013 t/m 2016 rekent
hij deze inkomsten tot de winst uit onderneming en claimt hij zelfstandigenaftrek.
Na een boekenonderzoek corrigeert de inspecteur dit: de man is volgens de fiscus feitelijk
werknemer van de bv, zodat sprake is van loon of – uit coulance – van resultaat uit
overige werkzaamheden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en de man gaat
in hoger beroep.
Geen duurzame organisatie van kapitaal en arbeid Volgens Hof Den Haag is geen sprake van een onderneming in de zin van artikel 3.2
Wet IB 2001. De man toont niet aan dat hij een duurzame organisatie van kapitaal en
arbeid heeft waarmee hij zelfstandig deelneemt aan het economisch verkeer. De enkele
inschrijving bij de Kamer van Koophandel, het bezit van een btw-nummer en het hebben
van enkele balansposten zijn daarvoor onvoldoende. De inspecteur mocht daarom de zelfstandigenaftrek
weigeren en de inkomsten als resultaat uit overige werkzaamheden aanmerken.
Geen vertrouwen of ongelijke behandeling Het hof verwerpt ook het beroep op het vertrouwensbeginsel: uit het controlerapport
blijkt juist dat de inspecteur voor de jaren vóór 2017 correcties in de inkomstenbelasting
zou doorvoeren. De gestelde toezegging van de Belastingdienst Groningen is niet met
stukken onderbouwd. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat de man
geen concrete vergelijkbare gevallen heeft genoemd waarin gunstiger is gehandeld.
Het hoger beroep is ongegrond en de uitspraak van de rechtbank blijft in stand.
Hof Amsterdam oordeelt dat het verhoogde eigenwoningforfait voor woningen boven € 1,1
miljoen en de afbouw van de Hillen-regeling niet in strijd zijn met het gelijkheids-
of evenredigheidsbeginsel. Ook is geen sprake van discriminatie onder artikel 14 EVRM
of strijd met art. 1 EP EVRM.
Een man bezit samen met zijn fiscale partner een eigen woning met een WOZ-waarde van
€ 2.377.000 (2021). De definitieve aanslag ib/pvv 2021 volgt volledig de aangifte.
Het saldo van het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten bedraagt € 2.898 positief,
volledig toegerekend aan de man. Het eigenwoningforfait komt uit op € 35.324, terwijl
de aftrekbare rente € 6.336 bedraagt. Daarnaast is de aftrek wegens geen of geringe
eigenwoningschuld (Hillen-aftrek) toegepast voor 90% van het verschil. De man vindt
dat de combinatie van het hoge forfaitaire percentage boven € 1.110.000 en de afbouw
van de Hillen-regeling leidt tot een onredelijke en discriminerende belastingdruk.
Hij stelt dat dit stelselmatig in strijd is met algemene rechtsbeginselen en met art.
14 EVRM in samenhang met art. 1 EP EVRM.
Geen toetsing aan algemene rechtsbeginselen mogelijk Het hof wijst erop dat het eigenwoningforfait en de afbouw van de Hillen-regeling
in een wet in formele zin staan. Die mag de rechter niet toetsen aan algemene rechtsbeginselen
(art. 120 Grondwet). Alleen als toepassing in een individueel geval tot onvoorziene
en ernstige strijd met fundamentele beginselen leidt, kan een uitzondering worden
gemaakt. Volgens het hof is daarvan geen sprake. De wetgever heeft bewust gekozen
voor een hogere forfaitaire bijtelling bij zeer dure woningen en voor geleidelijke
afbouw van de Hillen-aftrek. Dat dit voor de man relatief ongunstig uitpakt, maakt
de regeling niet onrechtmatig. Zijn beroep op het gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel
faalt.
Geen strijd met EVRM; ruime beoordelingsmarge wetgever Het hof oordeelt verder dat belastingplichtigen met een hoge eigenwoningschuld niet
vergelijkbaar zijn met iemand met een vrijwel afgeloste woning. Daarom is er geen
ongelijke behandeling bij de afbouw van de Hillen-regeling. Ook onder artikel 1 EP
EVRM blijft de wetgever binnen zijn ruime beoordelingsvrijheid. De keuze om bij dure
woningen het beleggingsaspect zwaarder te laten wegen is volgens het hof niet zonder
redelijke grond. Dat het forfaitaire percentage leidt tot heffing over niet-gerealiseerde
inkomsten, maakt dat niet anders; de wet mag met een forfait werken. Het forfait van
2,35% voor de waarde boven € 1.110.000 acht het hof niet buitensporig. Het hoger beroep
is ongegrond.
De afschaffing van de hypotheekrenteaftrek kan volgens onderzoekers van TU Delft plaatsvinden
zonder grote verstoringen op de woningmarkt. Op basis van hun recente doorrekening,
gepubliceerd in ESB, verwachten zij dat de betaalbaarheid van de maandlasten behouden
blijft en dat de huizenprijzen blijven stijgen, zij het in een gematigder tempo dan
voorheen. Kritische geluiden over sterke prijsdalingen en onbetaalbare woonlasten
blijken ongegrond volgens deze analyse.
Uit het onderzoek blijkt dat een geleidelijke defiscalisering van het eigenwoningbezit
niet tot een daling van de koopprijzen zal leiden. Wel stijgen de woningprijzen bij
volledige afschaffing van de fiscale voordelen minder snel, met naar verwachting een
stijging van gemiddeld 1,6% per jaar en een totaal van 44% tussen 2025 en 2050, vergeleken
met 2,7% per jaar en 88% stijging bij ongewijzigd beleid. De minder sterke prijsstijging
kan de toegankelijkheid van de koopmarkt voor starters vergroten, terwijl recent gekochte
woningen in relatieve zin iets inleveren.
Geen structurele problemen betalen hypotheek Wat betreft betaalbaarheid laat het artikel zien dat de woonlasten van huiseigenaren
in verhouding tot hun inkomen op termijn dalen, mede doordat inkomens doorgaans sneller
stijgen dan de nettomaandlasten van hypotheken. Ook bij een geleidelijke afbouw van
de hypotheekrenteaftrek en eigenwoningforfait, en ondanks hogere maandlasten voor
recent gekochte woningen, blijft het aandeel van het inkomen dat aan wonen wordt besteed
(de koopquote) op lange termijn gelijk of zelfs lager. Daardoor zijn structurele betaalbaarheidsproblemen
niet te verwachten voor huishoudens, ook niet voor jonge starters die hun carrière
en inkomen nog zien groeien.
Stabieler en toegankelijker Het koopprijsmodel in het artikel houdt bovendien rekening met compensaties voor het
wegvallen van fiscale voordelen, bijvoorbeeld door een generieke teruggave via de
inkomstenbelasting. Hierdoor zijn de geprojecteerde effecten op koopprijzen en maandlasten
bescheiden. De auteurs concluderen dat het afbouwen van de fiscale voordelen de woningmarkt
stabieler en toegankelijker maakt, macro-economische risico’s rondom schulden verlaagt,
en meer ruimte biedt voor anticyclisch woonbeleid en stimulering van bouwproductie.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de managementvergoeding die een man via zijn eenmanszaak
ontvangt van zijn eigen bv, loon is uit (fictieve) dienstbetrekking. De stichting
die de aandelen houdt, is fiscaal transparant, waardoor sprake is van een aanmerkelijk
belang.
Een man exploiteert sinds 2011 een eenmanszaak en richt in 2013 meerdere vennootschappen
op. De aandelen van zijn holding-bv worden gehouden door een door hem opgerichte stichting,
die fiscaal als transparant geldt. Vanuit de holding ontvangt de eenmanszaak van de
man in 2018 een managementfee van € 65.000. De inspecteur rekent deze vergoeding aan
als loon uit dienstbetrekking. De man stelt daarentegen dat de inkomsten winst uit
onderneming vormen.
Managementfee is geen ondernemingswinst Het hof vindt dat geen sprake is van een objectieve onderneming. De man heeft slechts
één opdrachtgever, een gelieerde partij, en verricht geen andere activiteiten. Hij
kwalificeert daarom niet als ondernemer voor de inkomstenbelasting.
Fictieve dienstbetrekking via aanmerkelijk belang Omdat de stichting fiscaal transparant is, houdt de man een aanmerkelijk belang in
de holding-bv. De arbeidsverhouding met die bv kwalificeert daarom als een fictieve
dienstbetrekking. De managementfee moet worden aangemerkt als loon op grond van artikel
10 Wet op de loonbelasting 1964.
De eerdere correspondentie met de inspecteur wekt volgens het hof geen in rechte te
beschermen vertrouwen dat de inkomsten als winst uit onderneming mochten worden behandeld.
In 2031 blijven zowel de AOW-gerechtigde leeftijd (67 jaar en drie maanden) als de
aanvangsleeftijd (17 jaar en drie maanden) gelijk aan die in 2030.
Hoewel de levensverwachting in 2031 iets toeneemt ten opzichte van 2030, blijft deze
stijging onder de drempel voor aanpassing. De CBS-prognoses tonen herstel van de
levensverwachting na de coronapandemie. Afgelopen jaren was sprake van lagere levensverwachting
voor 65-jarigen door oversterfte, wat ertoe leidde dat de AOW-leeftijd langer op 67
jaar bleef staan. Het CBS gaat er nu van uit dat de tijdelijke impact van corona op
de sterftecijfers voorbij is. Op de langere termijn wordt een langzamere stijging
van de levensverwachting verwacht. Belangrijke zekerheid voor burgers is dat de AOW-leeftijd,
eenmaal wettelijk vastgesteld, niet tussentijds kan worden verhoogd of verlaagd, wat
bijdraagt aan voorspelbaarheid in de oudedagsvoorziening.
Pensioenrichtleeftijd In 2027 blijft de pensioenrichtleeftijd ongewijzigd op 68 jaar. Sinds de inwerkingtreding
per 1 juli 2023 van de Wet toekomst pensioenen komt de fiscale pensioenrichtleeftijd
als zodanig niet meer terug in het fiscale kader. De fiscale pensioenrichtleeftijd
blijft nog wel van belang voor het overgangsrecht.
Het kabinet monitort jaarlijks de effecten van de verhoging van de AOW-leeftijd. Uit
de zesde SEO-monitor blijkt dat werknemers langer doorwerken en later met pensioen
gaan. Het gebruik van sociale zekerheid neemt toe door de hogere instroomleeftijd.
Er zijn (nog) geen aanwijzingen dat socialezekerheidswetten als de WIA en WW gebruikt
worden voor vervroegde uittreding. De RVU-regeling wordt sinds kort meegenomen in
de monitor, maar twee jaar data is nog te kort voor harde conclusies.