- Alphen aan den Rijn

- Amsterdam

- 's Hertogenbosch

Uw boekhouding laten doen?

Ervaar zorgeloos boekhouden en haal het maximale uit uw bedrijf.


Nieuws en actualiteiten

Brief ‘geen bron’ niet voor bezwaar vatbaar; verlies 2020 vervalt
Gepubliceerd op: Wednesday December 24, 2025

Gerechtshof Den Haag vindt dat de standpuntbrief van de inspecteur over het einde van de bron van inkomen geen besluit is waartegen bezwaar openstaat. Omdat de tandarts in 2020 geen objectieve winstverwachting aannemelijk maakt, mag zij het verlies uit haar eenmanszaak niet aftrekken.


De tandarts exploiteert tot eind 2017 een tandartspraktijk via een bv en verkoopt die praktijk om tijd en geld vrij te maken voor een eigen methode om mensen met tandartsangst met behulp van paarden te behandelen. Vanaf 2015 voert zij die behandelingen via een eenmanszaak uit; de samenwerking met de koper van de praktijk eindigt in 2019. De eenmanszaak beschikt over een therapeutisch centrum en een locatie in het buitenland waar de paarden vanaf 2019 staan. Door Covid-19 verblijft de tandarts in 2020 in het buitenland en schrijft zij een boek over haar methode. De omzet blijft laag en de resultaten zijn al jaren negatief. De inspecteur wijkt bij de aanslag IB/PVV 2020 van de aangifte af en zet het ondernemingsverlies op nihil. In geschil is of tegen zijn aankondigende brief bezwaar mogelijk is en of de activiteiten in 2020 een bron van inkomen vormen.

Geen bezwaar tegen de standpuntbrief In het belastingrecht kan alleen worden geprocedeerd tegen een aanslag of tegen een beschikking die de wet uitdrukkelijk ‘voor bezwaar vatbaar’ noemt. De brief van 14 augustus 2023 is vooral een waarschuwing dat de inspecteur bij de aanslag 2020 van de aangifte gaat afwijken. Ook als die brief als ‘besluit’ wordt gelezen, is dat nog geen beschikking die voor bezwaar vatbaar is. De mededeling dat bezwaar kan worden gemaakt, ziet volgens het hof op het aanslagbiljet dat later volgt, niet op de brief zelf. Daarom is het bezwaar tegen de brief terecht niet-ontvankelijk en is er op dat punt geen hoorplicht. Wel legt de inspecteur het dossier vóór het hoorgesprek niet ter inzage. Het hof passeert die schending van het inzagerecht, omdat de tandarts niet laat zien dat zij daardoor inhoudelijk is benadeeld. Een dwangsom komt niet in beeld zonder ingebrekestelling.

Geen bron van inkomen in 2020 Voor een bron van inkomen is niet alleen deelname aan het economisch verkeer en een winststreven nodig, maar ook een objectieve verwachting dat binnen een redelijke termijn winst is te behalen. Omdat de tandarts in 2020 een verlies uit onderneming wil aftrekken, moet zij aannemelijk maken dat toen een reële winstverwachting bestond. Dat lukt niet. De eenmanszaak lijdt structureel verlies en ook na 2020 blijven de resultaten negatief. De tandarts beschrijft wel het opbrengstpotentieel (sessies, trajecten, eventueel licenties en opleidingen), maar zij concretiseert niet hoe zij dat omzet in klanten en omzet: acquisitie, samenwerkingen en marketing blijven te vaag. Een merkregistratie, de boekpublicatie, het S-curve-innovatiemodel en corona zijn zonder onderbouwing onvoldoende om de structurele verliessituatie te doorbreken. Het hof laat het verlies daarom buiten beschouwing en verklaart het hoger beroep ongegrond; de inspecteur vergoedt wel het griffierecht van € 193.

Bron: Hof Den Haag 29-10-2025 (gepubl. 22-12-2025), ECLI:NL:GHDHA:2025:2403
Wet: art. 26 AWR; art. 6:10, art. 6:22, art. 6:24, art. 7:1, art. 7:2, art. 7:3 en art. 7:4 Awb

Goedkeuring mbt artikel 15ai Wet Vpb bij liquidatie overdrager; kleinere fiscale eenheid mogelijk
Gepubliceerd op: Wednesday December 24, 2025

Er is een Mededeling gepubliceerd over het toepassen van de hardheidsclausule met betrekking tot artikel 15ai Wet op de vennootschapsbelasting 1969 bij liquidatie van de overdrager en waarbij een kleinere fiscale eenheid mogelijk was geweest.


Binnen een fiscale eenheid met moeder M, tussenhoudster TH en kleindochters D1 en D2 draagt D2 vermogensbestanddelen over aan D1. Vervolgens wordt D2 geliquideerd. Daarna worden TH en D1 gezamenlijk verkocht, waardoor de bestaande fiscale eenheid eindigt en in beginsel de sanctie van artikel 15ai Wet Vpb 1969 van toepassing zou zijn op de eerdere overdracht. Direct aansluitend vormen TH en D1 een nieuwe fiscale eenheid.
Het beleidsuitgangspunt is dat beëindiging van een fiscale eenheid niet tot toepassing van artikel 15ai leidt als dat ook niet zou gelden wanneer op lager niveau een kleinere fiscale eenheid (D2–D1–TH) had kunnen bestaan. Indien TH in plaats van M moeder zou zijn geweest, zouden de overdracht, liquidatie van D2 en verkoop van TH niet tot toepassing van de sanctie hebben geleid. De sanctie toepassen in de geschetste situatie past daarom niet bij de beleidsdoelstelling.
Goedgekeurd wordt dat de sanctie wordt doorgeschoven naar de aansluitende fiscale eenheid tussen TH en D1, onder de volgende voorwaarden:
a. Direct aansluitend aan de ontvoeging van de verkrijgende vennootschap ontstaat een nieuwe fiscale eenheid waartoe TH en de verkrijgende vennootschap behoren.
b. Voor artikel 15ai wordt de overdracht geacht binnen de nieuwe fiscale eenheid te hebben plaatsgevonden op het oorspronkelijke overdrachtstijdstip.
c. Eindigt de nieuwe fiscale eenheid met terugwerkende kracht tot het voegingstijdstip, dan treedt de (doorgeschoven) sanctie op dat tijdstip in bij de (beoogde) moeder van de nieuwe fiscale eenheid, voor hetzelfde bedrag als bij de oude fiscale eenheid zonder goedkeuring.
d. Belastingplichtigen aanvaarden deze voorwaarden en bevestigen dit binnen twee maanden schriftelijk aan de bevoegde inspecteur.

Bron: MvF 23-12-2025, ‘Mededeling over toepassen hardheidsclausule met betrekking tot artikel 15ai Wet Vpb 1969 bij liquidatie overdrager; kleinere fiscale eenheid mogelijk
Wet: art. 15ai, art. 15aa, art. 15ae Wet Vpb 1969

WOZ 2023: koopsom is leidend, geen gelijkheid met burenappartementen
Gepubliceerd op: Tuesday December 23, 2025

Het hof laat de WOZ-waarde van € 402.000 in stand, omdat de heffingsambtenaar mag leunen op de (gecorrigeerde en geïndexeerde) koopsom uit 2021. Ook het beroep op de meerderheidsregel faalt: de andere appartementen in het pand zijn niet (nagenoeg) identiek.


Een man bezit een bovenwoning uit 1916 van circa 44 m². De heffingsambtenaar stelt de WOZ-waarde voor 2023 (waardepeildatum 1 januari 2022) op € 402.000. In het taxatierapport staat het eigen verkoopcijfer centraal: de woning gaat op 12 juli 2021 voor € 385.000 van de hand. De heffingsambtenaar trekt daar 2% voor de bijdrage aan de vve vanaf en indexeert de uitkomst naar de peildatum. De man zegt dat hij in 2021 móést overbieden door een oververhitte markt en dat de gemeente daarom niet op de koopsom maar op de vraagprijs had moeten varen. Ook wijst hij op drie appartementen in hetzelfde pand met lagere WOZ-waarden en vraagt hij om verlaging via het gelijkheidsbeginsel (meerderheidsregel). De vraag is of € 402.000 te hoog is en of die lagere burenwaardes hem kunnen helpen.

Koopsom blijft de beste aanwijzing

erechtshof Amsterdam volgt de rechtbank: als iemand kort vóór of na de waardepeildatum koopt, is de betaalde koopsom meestal de beste aanwijzing voor de waarde in het economische verkeer. Daarom mag de heffingsambtenaar de WOZ-waarde primair baseren op het eigen verkoopcijfer van de woning. Dat de man boven de vraagprijs heeft geboden, maakt de koopsom niet ‘onbetrouwbaar’. Een overspannen markt zit juist ín de prijs: de waarde is wat de meestbiedende koper betaalt, zolang de verkoop normaal tot stand komt door vraag en aanbod. De heffingsambtenaar onderbouwt bovendien hoe hij van € 385.000 naar € 402.000 komt (vve-correctie en indexatie naar 1 januari 2022). De man komt niet met concrete omstandigheden waaruit blijkt dat deze transactie de werkelijke marktwaarde niet weerspiegelt. Het hof vindt daarom dat de heffingsambtenaar voldoende laat zien dat de WOZ-waarde voor 2023 niet te hoog is.

Meerderheidsregel haalt het niet

Voor de meerderheidsregel moet de man aantonen dat minstens twee (nagenoeg) identieke woningen met slechts verwaarloosbare verschillen lager zijn gewaardeerd. Na de zitting komt de heffingsambtenaar met meetgegevens en bouwtekeningen: de vergelijkbare appartementen zijn 42 m², 44 m² en 45 m². Ook de kwaliteit loopt uiteen van ‘matig’ naar ‘goed’ en ‘gemiddeld’. Volgens de verkoopinformatie is één appartement bovendien volledig gerenoveerd en instapklaar, wat een hogere waardering verklaart. De man betwist de m²-verschillen niet en neemt de kwaliteitsverschillen niet weg. Daarom zijn de appartementen niet (nagenoeg) identiek en strandt het beroep op het gelijkheidsbeginsel. Zelfs als één appartement incidenteel te laag is gewaardeerd, is één zo’n afwijking nog geen ‘meerderheid’. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Bron: Hof Amsterdam 07-10-2025 (gepubl. 18-12-2025), ECLI:NL:GHAMS:2025:3334
Wet: art. 17 lid 2 en art. 22 Wet WOZ

https://www.taxence.nl/eigen-woning/woz-2023-koopsom-is-leidend-geen-gelijkheid-met-burenappartementen/

Kamer wil zachte landing handhavingsstrategie schijnzelfstandigheid verlengen tot tenminste 31 maart 2026
Gepubliceerd op: Tuesday December 23, 2025

De Tweede Kamer heeft een motie aangenomen met als strekking de handhavingsstrategie zachte landing bij de aanpak van schijnzelfstandigheid tenminste te verlengen tot en met 31 maart 2026.


Minister Paul kondigde onlangs aan in een Kamerbrief dat de zachte landing met ingang van 1 januari 2026 verdwijnt.
Ook de volgende moties zijn aangenomen:

  • Motie over bij handhaving het opleggen van verzuimboetes zoveel mogelijk vermijden en de voorkeur geven aan bedrijfsbezoeken boven boekenonderzoeken

  • Motie over het handhavingsplan arbeidsrelaties aanpassen zodat handhaving in 2026 wordt gericht op probleemgevallen met verhoogd risico op gedwongen zelfstandigheid, onderbetaling, evidente schijnzelfstandigen en arbeidsmigratieconstructies

  • Motie over nagaan of het tijdelijk niet opleggen van verzuimboetes en het blijven starten met bedrijfsbezoeken in plaats van boekenonderzoek geen gevolgen heeft voor de toekenning van middelen uit het Herstel- en Veerkrachtplan.

Bron: TK 18-12-2025, ‘Moties ingediend bij het tweeminutendebat Zzp
Wet: art. 1a Wet LB 1964

https://www.taxence.nl/nieuws/kamer-wil-zachte-landing-handhavingsstrategie-schijnzelfstandigheid-verlengen-tot-tenminste-31-maart-2026/

Geen aftrek zonder bonnetjes: wel € 5.000 voor trage afhandeling bezwaar
Gepubliceerd op: Monday December 22, 2025

De vrouw kan haar zorg- en scholingskosten over 2016 niet meer bewijzen en verliest daardoor de persoonsgebonden aftrek. Wel krijgt zij € 5.000 immateriële schadevergoeding omdat haar bezwaar en beroep veel te lang hebben geduurd.


De vrouw dient haar aangifte IB/PVV 2016 in met een aftrek voor specifieke zorgkosten van € 3.689 en scholingsuitgaven van € 6.426. De inspecteur vraagt in juli 2018 om extra informatie en kondigt in maart 2019 aan dat hij wil afwijken van de aangifte. Op 30 april 2019 legt hij de definitieve aanslag op naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.213. De vrouw maakt op 8 juni 2019 digitaal bezwaar. In de systemen van de inspecteur staat de behandeling van het bezwaar op enig moment ten onrechte als ‘afgebroken’ geregistreerd. Na een melding van de vrouw start de inspecteur de behandeling opnieuw op. Uiteindelijk belandt de zaak bij Rechtbank Zeeland‑West‑Brabant. De kern van het geschil: heeft de vrouw nog recht op de opgevoerde persoonsgebonden aftrek?

Geen bewijs, dus geen aftrek Wie persoonsgebonden aftrek wil, moet kunnen laten zien dat de kosten in het juiste jaar zijn gemaakt, dat ze op haar drukken en dat ze binnen de aftrekregels vallen. Als de inspecteur de opgevoerde kosten gemotiveerd betwist, moet de belastingplichtige die kosten aannemelijk maken. De vrouw zegt dat haar bewijsstukken tijdens verhuizingen zijn zoekgeraakt en dat zij daarom niets meer kan overleggen. Juist omdat er voor 2016 ‘vrijwel geen bewijs’ is, vindt de rechtbank dat zij niet aan haar bewijslast voldoet. De rechtbank laat de aftrek voor zorgkosten en scholingsuitgaven daarom vervallen en laat de aanslag IB/PVV 2016 in stand.

€ 5.000 door te lange duur Ondanks dat de vrouw inhoudelijk verliest, krijgt zij wel immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank rekent vanaf ontvangst van het bezwaarschrift (8 juni 2019) tot haar uitspraak (10 december 2025) en ziet dat de redelijke termijn van twee jaar met afgerond 55 maanden is overschreden. Bij € 500 per half jaar overschrijding komt de vergoeding uit op € 5.000. Omdat vooral de bezwaarfase uitloopt, komt € 4.727 voor rekening van de inspecteur en € 273 voor rekening van de Staat. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt beide partijen wel tot betaling van hun deel van de schadevergoeding.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 10-12-2025 2025 (gepubl.17-12-2025), ECLI:NL:RBZWB:2025:8779
Wet: art. 6.1, 6.17 en 6.27 (oud) Wet IB 2001

Woonruimte in bedrijfspand maakt man in 2015 binnenlands belastingplichtig
Gepubliceerd op: Thursday December 18, 2025

Een man die zegt al decennia buiten Nederland te wonen, woont volgens Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch in 2015 toch in Nederland. Daardoor mag de inspecteur zijn wereldinkomen belasten, al gaat box 3 wel flink omlaag.


De man (1936) is sinds 1979 niet meer in Nederland ingeschreven en zegt dat hij op de Filipijnen woont. Hij handelt internationaal in (onder meer) militair materieel en reist veel. In Nederland houdt hij (middellijk) alle aandelen in een bv met handel in militaire voertuigen/onderdelen en in een bv die eigenaar is van het bedrijfspand. In dat pand zit een ingerichte verblijfsruimte (met zit-, slaap- en badkamer) waar hij in de maanden maart/april tot augustus/september geregeld verblijft en soms overnacht. Daarnaast gebruikt hij een Duitse vakantiewoning (van zijn zakenpartner) en heeft hij op de Filipijnen woonruimte. Partijen twisten of hij in 2015 in Nederland woont (nationaal én volgens verdragen) en of de aanslag IB/PVV 2015 niet te hoog is.

Woonplaats: band met Nederland Het hof vindt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat de man in 2015 een duurzame persoonlijke band met Nederland heeft. Belangrijk is dat hij in Nederland duurzaam woonruimte tot zijn beschikking heeft in het bedrijfspand en daar in de relevante maanden ook daadwerkelijk verblijft. Daarnaast wegen zijn Nederlandse nationaliteit, familiebanden in Nederland en zijn economische banden zwaar mee (aandelen en activiteiten via Nederlandse vennootschappen). Dat hij óók in Duitsland en op de Filipijnen verblijft, sluit een woonplaats in Nederland niet uit: de band met Nederland hoeft niet sterker te zijn dan met een ander land. Ook de belastingverdragen helpen hem niet. Zelfs als je aanneemt dat hij ook ‘inwoner’ is van de Filipijnen, ligt het middelpunt van zijn levensbelangen volgens het hof in Nederland; voor Duitsland komt het hof onder het oude verdrag tot dezelfde uitkomst.

Box 1/3: geen omkering, wel correcties De man doet een nihilaangifte. Toch krijgt de inspecteur géén omkering/verzwaring van de bewijslast: het hof vindt niet bewezen dat de man wist (of moest weten) dat hij door die aangifte een aanzienlijk bedrag aan belasting zou missen, gezien zijn verspreide verblijf en beperkte fiscale kennis. Voor de inhoud gaat het hof wel mee met een deel van de correcties. Het hof gelooft dat de man werkzaamheden verricht voor de Nederlandse handelsonderneming, maar ziet geen dienstbetrekking (geen gezagsverhouding). Het inkomen in box 1 wordt daarom resultaat uit overige werkzaamheden: € 76.297 (afgeleid uit twee stortingen in 2015). Box 3 valt juist lager uit: het vermogensrapport waar de inspecteur op leunt is te onzeker. Het hof sluit aan bij de eigen (eerdere) verklaring van de man en stelt zijn bezittingen op € 6.000.000; dat geeft een box‑3‑inkomen van € 239.146. Via interne compensatie komt de aanslag uit op box 1 € 76.297 en box 3 € 239.146 (belastingrente evenredig).

Bron: Hof Den Bosch, 10-12-2025 (gepubl. 16-12-2025), ECLI:NL:GHSHE:2025:3509
Wetgeving: art. 4 en art. 55 AWR, art. 2.1, art. 3.90 Wet IB 2001 en art. 5.2 Wet IB 2001, art. 8 EVRM

Eerste Kamer neemt pakket Belastingplan 2026 aan
Gepubliceerd op: Thursday December 18, 2025

De Eerste Kamer heeft dinsdag 16 december het pakket Belastingplan 2026 aangenomen. Alle wetsvoorstellen zijn aangenomen. Ook zijn vijf moties aangenomen.


Tijdens het debat is uitgebreid gesproken over de amendementen die de Tweede Kamer heeft aangenomen en die de belastingplannen hebben gewijzigd. De meningen over de inhoud van deze amendementen liepen uiteen, maar veel partijen waren het erover eens dat de effecten van de wijzigingen niet altijd even goed zijn doordacht. Het gaat onder meer om de aanpassing van de youngtimerregeling, de verhoging van de brandstofaccijnzen ten gunste van investeringen in het openbaar vervoer en de versnelde afbouw van de Wet Hillen, de fiscale regeling waarmee huiseigenaren met een (bijna) afgeloste hypotheek werden vrijgesteld van belastingheffing over het eigenwoningforfait.
Ook de herziening van het gehele belastingstelsel, en in het bijzonder het toeslagenstelsel, kwam aan de orde. De Eerste Kamer vraagt hier al langere tijd om, maar ziet nog geen concrete voortgang. Staatssecretaris Heijnen benadrukte dat er ingrijpende keuzes nodig zijn waarvoor breed maatschappelijk draagvlak vereist is. Het demissionaire kabinet vindt het niet aan zichzelf om deze keuzes te maken of noodzakelijke stappen te zetten.

Aangenomen moties

  • motie over een definitie voor complexiteit van het belastingstelsel.

  • motie over eenduidige en inzichtelijke verantwoording van belastingopbrengsten.

  • motie over een deugdelijke dekking in de Voorjaarsnota 2026.

  • motie over het behouden van meer elektrische voertuigen voor de Nederlandse tweedehandsmarkt.

  • motie over niet beoogde meeropbrengsten youngtimerregeling terugsluizen.

Bron: EK 16-12-2026, ‘Pakket Belastingplan 2026 aangenomen

Geen herinvesteringsreserve zonder concreet voornemen bij verkoop onderneming
Gepubliceerd op: Wednesday December 17, 2025

Een bv die haar onderneming verkoopt, mag alleen een herinvesteringsreserve vormen als zij aannemelijk maakt dat zij op de balansdatum een concreet voornemen tot herinvestering heeft.


De bv is in 2018 opgericht en heeft daarin een assurantiekantoor ingebracht. In 2019 verkoopt zij deze onderneming aan een coöperatie voor ruim € 900.000. In de aangifte Vpb 2019 vormt de bv een herinvesteringsreserve (HIR) voor de volledige verkoopwinst. De inspecteur accepteert dit niet en verhoogt de winst. De bv stelt dat zij het voornemen had om te participeren in een andere onderneming. De directeur van de bv heeft hiertoe in oktober 2020 in privé een overeenkomst van opdracht gesloten met een financieel adviesbureau. De inspecteur stelt dat op de balansdatum 31 december 2019 geen concreet voornemen bestond. Het geschil bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant gaat over de vraag of de dotatie aan de HIR terecht is geweigerd.

Voornemen niet aannemelijk De rechtbank oordeelt dat de bv niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op 31 december 2019 een concreet voornemen had om te herinvesteren. Dat de directeur nog niet financieel onafhankelijk was en een beperkt concurrentiebeding had afgesproken, is onvoldoende bewijs. De overeenkomst van opdracht helpt de bv ook niet. Deze is namelijk pas in oktober 2020 gesloten door de directeur in privé en rept met geen woord over een mogelijke participatie. Pas in een verklaring van september 2022, opgesteld nadat de inspecteur kritische vragen stelde, wordt voor het eerst gesproken over een participatiemogelijkheid. Uit de stukken blijkt bovendien dat partijen pas in 2022 daadwerkelijk over participatie hebben gesproken. Omdat een voornemen op de balansdatum ontbreekt, is het beroep ongegrond.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 08-12-2025 (gepubl. 16-12-2025), ECLI:NL:RBZWB:2025:8593
Wet: art. 3.54 Wet IB 2001 jo. art. 8 Wet Vpb 1969

Nieuwe aanpak regeldruk voor ondernemers krijgt vorm
Gepubliceerd op: Wednesday December 17, 2025

Het kabinet wil de regeldruk voor ondernemers fors terugdringen en heeft daarvoor een kabinetsbrede, minder vrijblijvende aanpak opgezet. Minister Karremans presenteert een eerste tussenstand van dit ‘aanvalsplan’ om honderden regels te schrappen of te vereenvoudigen.


Bij het ministerie van Financiën worden onder meer de volgende regelingen genoemd.

  1. Btw-registratie in EU-lidstaten bij levering van diensten/goederen aan EU-consumenten.

  2. Het indienen van een verklaring voor fictieve dienstbetrekkingen bij de Belastingdienst .

  3. Het per post moeten versturen van formulieren naar de Belastingdienst .

  4. Het registreren en aangeven van autobelastingen.

  5. Informatieverstrekking over duurzaamheid in de financiële sector.

  6. Naleven van 30%-regeling voor buitenlandse werknemers.

  7. Rapportage over duurzaamheid (Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD))

  8. Vergunningplicht voor cryptoactiva die ook als beleggingsobject kunnen worden aangemerkt (Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft)).

  9. Voldoen aan anti-witwasregels.

  10. Voldoen aan de eisen van de doorschuifregeling in de inkomstenbelasting (DSR).

De komende maanden zal het kabinet werken aan het schrappen en administratief luwer maken van de regels die reeds in kaart zijn gebracht en doorwerken aan het in kaart brengen van meer regels om het target van 500 te halen. Het verminderen van regeldruk kan op verschillende manieren. Regels die niet langer noodzakelijk zijn of proportioneel worden geacht, worden gedeeltelijk of volledig geschrapt. Bij andere regels wordt de doelgroep verkleind door het mkb of andere groepen vrij te stellen. Sommige verplichtingen hoeven minder vaak te worden uitgevoerd of termijnen worden verlengd, zodat ondernemers meer ademruimte krijgen. Waar dat kan, worden regels vereenvoudigd, gestroomlijnd en gestandaardiseerd

Bron: MvF 15-12-2025, nr. DGBI-O / 102323242

Hof laat aanslag staan door interne compensatie bij vergeten ab-inkomen
Gepubliceerd op: Tuesday December 16, 2025

Een aanslag die door een fout te laag is vastgesteld, mag in stand blijven via interne compensatie als blijkt dat een ander inkomensbestanddeel ter grootte van ruim € 1 miljoen is verzwegen.


Een man doet aangifte IB/PVV 2019 met een inkomen uit werk en woning van € 38.333. Hij geeft geen inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) of sparen en beleggen (box 3) op. De inspecteur wijkt bij de aanslag af en stelt het inkomen uit werk en woning vast op € 46.193 en het inkomen uit box 3 op € 75.970. Na bezwaar wordt het box 1-inkomen iets verlaagd naar € 46.183. De man is het hier niet mee eens en gaat in beroep, waarbij hij alleen de correctie in box 1 bestrijdt. De inspecteur stelt echter dat de totale aanslag niet te hoog is, omdat de man in 2019 minstens € 1.003.417 aan ab-inkomen heeft genoten dat volledig buiten de heffing is gebleven.

Interne compensatie toegestaan Gerechtshof Amsterdam stelt vast dat een beroep op interne compensatie mogelijk is zolang het uiteindelijke bedrag van de aanslag niet hoger wordt dan oorspronkelijk vastgesteld. De inspecteur heeft gemotiveerd gesteld dat de man ruim € 1 miljoen aan ab-inkomen heeft verzwegen. De man heeft dit niet betwist. Hierdoor is de aanslag, zelfs met de betwiste correcties in box 1, per saldo veel te laag vastgesteld. Het hof oordeelt dat de discussie over de looncorrecties in box 1 daardoor niet meer relevant is; zelfs als de man daar gelijk zou krijgen, blijft de aanslag in stand door de interne compensatie.

Wegingsfactor ongewijzigd Het hof ziet geen aanleiding om de wegingsfactoren voor de proceskostenvergoeding in bezwaar (0,5) en beroep (0,25) aan te passen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en kent geen vergoeding toe voor het hoger beroep.

Bron: Hof Amsterdam 19-11-2025 (gepubl.12-12-2025), ECLI:NL:GHAMS:2025:3291
Wet: art. 4.12 en 4.13 Wet IB 2001, art. 8:75 Awb

 

Financieel Administratieve Dienstverlening Op Maat