Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen heeft op 4 september 2025 drie nieuwe vraag-
en antwoordpublicaties (V&A’s) uitgebracht. De publicaties gaan in op actuele vraagstukken
rond pensioenregelingen:
V&A 25-004 behandelt de vraag of pensioenregelingen met premiestaffels die doorlopen
tot vijf jaar na het bereiken van de AOW-leeftijd moeten worden aangepast aan het
gewijzigde Staffelbesluit Pensioenen. Dit is relevant voor regelingen met premiepercentages
voor leeftijden vanaf 68 jaar.
Inkopen pensioen In V&A 25-005 wordt ingegaan op de mogelijkheid tot het inkopen van pensioen over
perioden bij een vorige werkgever, wanneer er destijds geen pensioenovereenkomst was
afgesloten. Dit biedt duidelijkheid voor werknemers die in het verleden geen pensioen
hebben opgebouwd.
Tot slot geeft V&A 25-006 antwoord op de vraag of een verlaging van het pensioengevend
loon directe gevolgen heeft voor de omvang van de fiscaal toegestane pensioenopbouw.
Hiermee wordt inzicht geboden in de fiscale behandeling en gevolgen bij loonwijzigingen. De nieuwe V&A’s verschaffen belangrijke richtlijnen voor werkgevers, werknemers en
pensioenadviseurs over de toepassing van de fiscale pensioenwetgeving.
Tijdens het wetgevingsoverleg over de Fiscale verzamelwet 2026 licht staatssecretaris
Heijnen terugkoppeling en appreciaties toe ten aanzien van ingediende amendementen.
De brief behandelt verschillende fiscale vraagstukken en bevat directe antwoorden
op toezeggingen van het kabinet aan de Tweede Kamer.
De Hoge Raad oordeelde op 14 juni 2024 dat Duitse Immobilien Sondervermögen die Nederlands
vastgoed hielden, niet buitenlands vennootschapsbelastingplichtig waren. Per 1 januari
2025 is deze Vpb-plicht aangepast. Lid Stultiens vroeg naar een mogelijk amendement
waarbij de betreffende beleggingsfondsen hun Nederlandse vastgoed lager dienen te
waarderen. Heijnen geeft aan dat belastingheffing met terugwerkende kracht terughoudend
moet worden benaderd en dat er meerdere bezwaren zijn, waaronder dubbele belasting
en rechtsongelijkheid. Ook acht de Belastingdienst het niet uitvoerbaar en ziet Heijnen
risico op vele juridische procedures. Daarom wordt een dergelijk amendement afgeraden.
Uitzonderen Vpb-plicht woningcorporaties Het kabinet verwijst naar eerdere stukken over vrijstelling van de Vpb voor woningcorporaties.
Sinds 2008 geldt de integrale vpb-plicht vooral ter waarborging van een gelijk speelveld
tussen marktpartijen en woningcorporaties. De staatssecretaris wijst op het staatssteunaspect
en dat een vrijstelling eerst aan de Europese Commissie voorgelegd moet worden. Ook
wijst hij op het proces rondom de DAEB-vrijstelling en de substantiële budgettaire
gevolgen van vrijstelling, waaronder een eindafrekening van circa € 35 miljard. Vanwege
dit omvangrijke en complexe proces acht Heijnen het niet realistisch dit mee te nemen
in het Belastingplan 2026 en ontraadt de motie.
Overige amendementen Het amendement van lid Kouwenhoven c.s. om voordelen uit lucratief belang in box 2
zwaarder te belasten wordt eveneens als ontijdig beoordeeld, evenals het voorstel
tot verlaging van de overdrachtsbelasting voor woningen naar 6 procent en het amendement
voor een gemeentelijke leegstandsheffing.
Bron: Staatssecretaris Financiën, brief nr. 2025-0000432084.
De Belastingdienst heeft recent uitgebreid inzicht gegeven in de beoordeling van arbeidsrelaties
tussen opdrachtnemers en opdrachtgevers. In een nieuw overzicht worden praktijkcasussen
uitgelegd die laten zien wanneer een zzp’er daadwerkelijk zelfstandig werkt en wanneer
sprake is van een verkapte dienstbetrekking.
Het blijkt dat veel constructies waarbij zelfstandigen worden ingehuurd, bij nadere
beschouwing toch voldoen aan de criteria van loondienst. Vooral factoren zoals gezag,
inbedding in de organisatie en een verplichting tot persoonlijke uitvoering zijn doorslaggevend
in de classificatie. Dit levert belangrijke aandachtspunten op voor accountants, fiscalisten
en ondernemers die werken met opdrachtovereenkomsten.
Praktische voorbeelden: vaak tóch loondienst Een aantal praktijkvoorbeelden uit het document van de Rijksoverheid licht de beoordelingscriteria
toe. Zo werd een websitebeheerder die voor diverse opdrachtgevers werkt en commercieel
risico draagt, door de Belastingdienst als zelfstandige aangemerkt. Daarentegen werden
onderhoudsmonteurs en productiemedewerkers, ondanks hun kvk-inschrijving en btw-facturatie,
vaak als werknemers gezien vanwege een sterke organisatorische inbedding, beperkte
onderhandelingsruimte en feitelijke aansturing door de opdrachtgever. Vooral wanneer
het uitvoerende werk structureel onderdeel is van de onderneming of als de opdrachtgever
de werkzaamheden en werktijden bepaalt, is het risico groot dat toch een arbeidsovereenkomst
wordt aangenomen.
Deze voorbeelden maken duidelijk dat zowel bedrijven als zzp’ers kritisch moeten kijken
naar de feitelijke situatie en niet alleen naar de contractvorm. Beloningsstructuren,
gezagsverhoudingen, de manier van beloning en de vraag of er commerciële risico’s
worden gelopen, wegen zwaar mee in de beoordeling door de Belastingdienst. In twijfelgevallen
is het raadzaam tijdig advies in te winnen bij een specialist, om naheffingen en juridische
strijd te voorkomen.
De rechtbank beslist dat bij het bepalen van het werkelijk rendement voor rechtsherstel
box 3 het totale rendement op het gehele box 3-vermogen meeweegt, en niet alleen het
rendement op individuele vorderingen met een relatief lage rente.
Een man doet aangifte IB/PVV voor 2021 en geeft in box 3 bezittingen aan waaronder
vorderingen op zijn kinderen met een rente van 1,5% per jaar en een verhuurde woning
waarvoor de leegwaarderatio is toegepast. De inspecteur volgt de aangifte en legt
de aanslag op naar een forfaitair rendement van €35.616. De man betoogt dat het werkelijke
rendement op de vorderingen lager ligt dan het forfait en wenst rechtsherstel, verwijzend
naar het Kerstarrest van de Hoge Raad. De inspecteur wijst erop dat het rentepercentage
op de vorderingen onzakelijk laag is en benadrukt dat het werkelijk rendement zakelijk
moet worden beoordeeld.
Gehele vermogen relevant bij werkelijk rendement De rechtbank stelt vast dat op basis van recente jurisprudentie van de Hoge Raad het
werkelijk rendement op het gehele vermogen in box 3 bepalend is; het volstaat niet
om alleen het rendement van specifieke vermogensbestanddelen te bezien. Daarbij horen
ook niet-gerealiseerde waardeveranderingen en is aftrek van kosten niet toegestaan.
Bij het beoordelen van het totale vermogen neemt de rechtbank behalve de ontvangen
rente van de vorderingen ook de aanzienlijke waardestijging van de verhuurde woning
en de ontvangen huurinkomsten in aanmerking. Dit levert een werkelijk rendement op
dat hoger is dan het forfaitair vastgestelde rendement. De man heeft niet aannemelijk
gemaakt dat het werkelijk rendement lager is dan het forfait, zodat geen sprake is
van een schending van het discriminatieverbod of het eigendomsrecht bij box 3. Het beroep is ongegrond.
Rechtbank Den Haag verklaart de rentepercentages van 8% en 10% in het Besluit belasting-
en invorderingsrente (Bbi) voor Vpb-ondernemers onverbindend en verlaagt de belastingrente
tot € 632.
Een bv vroeg op 9 november 2023 een voorlopige aanslag Vpb over Q1 2023 van € 325.000
aan. De inspecteur legde deze aanslag op en berekende daarbij € 1.658 aan belastingrente
(8% over 1/10–31/12/23 en 10% over 1/1–13/1/24). De bv verzocht om herziening tot
€ 632, dit verzoek werd afgewezen. In beroep stelt zij dat de hoge rentepercentages
in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel.
Feiten en geschil De bv diende op 4 december 2023 een herzieningsverzoek in voor de beschikking belastingrente.
De inspecteur wees dit af en handhaafde in de uitspraak op bezwaar de volledige berekening
van € 1.658. De kern van het geschil is of de rentepercentages van 8% (2023) en 10%
(2024) uit art. 1 onderdeel b Bbi de belangen van Vpb-ondernemers in redelijkheid
hebben meegewogen of op regelniveau in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel.
Toetsing evenredigheidsbeginsel De rechtbank onderzoekt eerst of de wetgever bij de totstandkoming van het Bbi de
belangen van Vpb-ondernemers heeft afgewogen. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt
dat het hoge tarief vooral uit budgettaire belangen is ingevoerd en dat nadelige gevolgen
voor ondernemers onderbelicht zijn gebleven. Daardoor kon de wetgever niet in redelijkheid
tot deze rentepercentages komen en schendt art. 1 onderdeel b Bbi het evenredigheidsbeginsel
op regelniveau.
Gevolgen en beslissing Omdat het evenredigheidsbeginsel op regelniveau is geschonden, hoeft niet te worden
getoetst op individueel niveau. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt
de afwijzing van het herzieningsverzoek en verlaagt de belastingrente naar het door
de bv gevraagde bedrag van € 632. Daarnaast wordt de inspecteur veroordeeld in proceskosten
van € 169,26 en het betaalde griffierecht van € 371.
De staatssecretaris van Financiën reageert op Kamervragen over tienduizenden foutieve
brieven van de Belastingdienst betreffende het box 3-rendement. In deze antwoorden
benadrukt de staatssecretaris dat de hersteloperatie gaandeweg wordt verbeterd, en
verkeerde afwijzingen inmiddels zijn gecorrigeerd.
Naar aanleiding van mediaberichten over foutief vermelde bedragen in brieven aan circa
33.000 burgers, bevestigt de staatssecretaris ‘Ja, ik ben bekend met dit bericht.’
In de recent verstuurde excuusbrief, rond 1 augustus 2025, is het ‘correcte forfaitaire
rendement opgenomen.’ De eerdere communicatie (tussen 14 en 27 juli 2025) bevatte
onjuistheden omdat het rendement gebaseerd was op de definitieve aanslag, terwijl
betrokken burgers inmiddels een herziene aanslag hebben ontvangen met een aangepast
rendement. Bij navraag geeft de bewindspersoon aan dat ‘niet voor de tweede keer een
fout is geconstateerd.’ Daarmee is de onrust over een herhaalde fout ongegrond.
Onterechte afwijzingen gecorrigeerd De staatssecretaris bevestigt dat ‘een aantal onterechte afwijzingen is verzonden’
bij de openstelling van het formulier Opgaaf Werkelijk Rendement (OWR). Sinds 10 juli
2025 zijn er 4.500 afwijzingsbrieven verstuurd, waarvan 200 ten onrechte. Deze burgers
‘hebben een excuusbrief ontvangen, waarin staat aangegeven dat het formulier OWR wel
in behandeling zal worden genomen.’ Ook zijn er 41 foutieve afwijzingen rond fiscaal
partnerschap gecorrigeerd. Het geautomatiseerde toetsingsproces wordt momenteel grondig
gecontroleerd: ‘Doordat voornoemde fouten nu inzichtelijk zijn, kunnen zij tijdig
verholpen worden.’ De Belastingdienst start de uitnodigingen tot het indienen in kleine
batches om van de eerste fase te leren en problemen te voorkomen bij grotere aantallen.
Kwaliteitscontrole en herstel Het toetsingsproces voor OWR is uit voorzorg stilgelegd totdat de kwaliteitscontrole
is afgerond en het probleem is opgelost. Naar verwachting zal dit ‘uiterlijk begin
oktober’ zijn, zonder impact op de doorlooptijd van de hersteloperatie. ‘Eventuele
fouten worden echter snel verholpen door de verantwoordelijke medewerkers,’ aldus
de staatssecretaris.
Private equity fondsen kunnen geen renteaftrek claimen bij gekunstelde financieringsstructuren
met Luxemburgse doorgeefluiken die alleen dienen voor winstdrainage.
Belanghebbende en haar (klein)dochter zijn onderdeel van een private-equityovernamestructuur.
Zij hebben de aankoop van de Nederlandse target (B-groep), gefinancierd met onder
meer een lening van € 57 miljoen van haar 100%-moeder te Luxemburg; die heeft de middelen
verkregen door uitgifte van preferred-equitycertificates (PECs) aan zes subfondsen
(LP’s) en twee cv’s van twee private-equityfondsen die indirect ook aandeelhouders
zijn in belanghebbende. Geen van de LP’s en cv’s houdt meer dan een derde belang in
belanghebbende. De target is meteen na aankoop opgenomen in de fiscale eenheid met
belanghebbende, waardoor de rente op de aandeelhoudersleningen ten laste komt van
de winst van de target. De inspecteur heeft die rentaftrek geweigerd.
In de eerste cassatieronde is in HR 15 juli 2022, NTFR 2022/3113, geoordeeld dat een onzakelijke omleiding binnen concern zich alleen kan voordoen
tussen ‘verbonden’ entiteiten in de zin van art. 10a lid 4 Wet Vpb, welke verbondenheid
zich in geval van belanghebbende niet voordoet omdat alle PEC-houders beneden een
derde belang zitten.
Na verwijzing heeft hof Amsterdam (6 juni 2023, NTFR 2023/1225) de aandeelhoudersleningen als onzakelijk aangemerkt en daarom de renteaftrek geweigerd
voor zover hoger dan een rente ontdaan van een opslag voor debiteurenrisico. De resterende
rente achtte het hof vervolgens evenmin aftrekbaar wegens fraus legis, namelijk in
strijd met doel en strekking van de (hele) Wet Vpb. De Hoge Raad onderschrijft dat
oordeel. Dat renteaftrek niet is uitgesloten door art. 10a Wet Vpb, staat niet eraan
in de weg dat de aftrek toch wordt geweigerd wegens fraus legis. En dat geen omleiding
van middelen heeft plaatsgevonden, staat evenmin in de weg aan uitsluiting van de
renteaftrek.
Wie zijn bezwaar via een commerciële postdienst laat versturen, moet kunnen aantonen
dat de brief daadwerkelijk en tijdig is gepost. Lukt dat niet, dan kan het bezwaar
buiten behandeling blijven. Een bezwaarschrift dat wordt ingediend via Postbode.nu
is niet tijdig ingediend omdat dit bedrijf geen officiële status heeft en daadwerkelijke
postbezorging niet aannemelijk is gemaakt.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen een WOZ-beschikking en aanslag onroerende zaakbelastingen
2021 van de gemeente Bergeijk. De heffingsambtenaar heeft op 17 december 2021 het
bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat zou zijn ingediend. Eiser
stelt dat hij het bezwaarschrift tijdig heeft laten versturen via Postbode.nu, een
bedrijf dat brieven uitprint en ter post bezorgt. Het geschil gaat over de vraag of
het bezwaarschrift daadwerkelijk tijdig ter post is bezorgd.
Geen officiële status Postbode.nu Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het
bezwaarschrift tijdig per post heeft bezorgd. De rechtbank stelt vast dat eiser of
zijn gemachtigde het bezwaarschrift niet zelf ter post heeft bezorgd, maar dit heeft
laten doen door Postbode.nu. Dit bedrijf heeft geen officiële status en is een commerciële
dienstverlener die brieven uitprint en ter post bezorgt. Volgens de rechtbank is dit
in wezen niet anders dan wanneer de gemachtigde de buurman had gevraagd om een brief
namens hem op de brievenbus te doen. De print van Postbode.nu waarin staat dat zij
de brief op een bepaalde datum en tijdstip ter post hebben bezorgd, is daarom niet
meer dan een verklaring van een derde partij dat zij de brief op de brievenbus hebben
gedaan.
Onvoldoende bewijs tijdige verzending Bovendien blijkt uit de toelichting ter zitting dat de verklaring van Postbode.nu
wordt opgemaakt op het moment dat zij de brief in de envelop stoppen. Dit alles is
volgens de rechtbank niet voldoende om de daadwerkelijke en tijdige postbezorging
aannemelijk te maken. Daarvoor is meer nodig dan alleen een verklaring van een commerciële
dienstverlener zonder officiële status. Het bezwaarschrift is daarom terecht niet-ontvankelijk
verklaard wegens te late indiening.
Het verzoek van een Oekraïense werknemer om toepassing van de 30%-regeling wordt afgewezen,
omdat hij bij het aangaan van het dienstverband al een duurzame band met Nederland
had en daarmee niet als ‘ingekomen werknemer’ kwalificeert.
Een man met de Oekraïense nationaliteit komt op 10 mei 2023 samen met zijn echtgenote
en kind naar Nederland vanwege de oorlog. Hij krijgt een tijdelijk verblijfsrecht
op basis van de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming en schrijft zich in bij
de basisregistratie personen. Het gezin verhuist eerst naar de ene plaats en vanaf
5 juni 2023 naar een andere plaats, waar zij een huurovereenkomst aangaan. Vanaf zijn
komst naar Nederland werkt de man op afstand voor een Israëlisch bedrijf, wat een
voortzetting is van werkzaamheden die hij eerder in Oekraïne uitvoerde. Op 13 november
2023 treedt hij in dienst bij een Nederlandse werkgever. Zowel de man als zijn werkgever
verzoeken om toepassing van de 30%-regeling, maar de inspecteur wijst dit af omdat
de man al in Nederland woonde en werkte bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst.
Motief voor komst naar Nederland niet relevant Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat het motief waarom iemand naar Nederland komt
niet van doorslaggevende betekenis is voor de 30%-regeling. Sinds de invoering van
het begrip extraterritoriale kosten is de definitie van ingekomen werknemer ongewijzigd
gebleven. Bij het aanvaarden van een dienstbetrekking spelen altijd privéredenen mee,
zoals het vluchten voor een oorlog of het aantrekkelijker vinden van een andere leefomgeving.
De rechtbank oordeelt ook dat de man ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst
niet in Nederland werkte in de zin van de wet, omdat zijn werkzaamheden voor het Israëlische
bedrijf voortkwamen uit een eerder in Oekraïne aangenomen opdracht.
Duurzame band met Nederland wel aanwezig De rechtbank concludeert echter dat de man op het moment van het aangaan van de arbeidsovereenkomst
wel een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. Het gezin woonde al
zes maanden in Nederland en had een huurovereenkomst afgesloten. Het tijdelijke karakter
van de verblijfsvergunning verhindert het ontstaan van een duurzame band niet, omdat
deze vergunning wel de mogelijkheid biedt om een baan te vinden. De stelling dat er
eigendom in Oekraïne is en dat het leven daar goedkoper is, doet geen afbreuk aan
deze vaststelling. Ook de intentie van de man speelt geen rol bij de woonplaatsbepaling.
De rechtbank verklaart het beroep daarom ongegrond.