- Alphen aan den Rijn

- Amsterdam

- 's Hertogenbosch

Uw boekhouding laten doen?

Ervaar zorgeloos boekhouden en haal het maximale uit uw bedrijf.


Nieuws en actualiteiten

Woonruimte in bedrijfspand maakt man in 2015 binnenlands belastingplichtig
Gepubliceerd op: Thursday December 18, 2025

Een man die zegt al decennia buiten Nederland te wonen, woont volgens Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch in 2015 toch in Nederland. Daardoor mag de inspecteur zijn wereldinkomen belasten, al gaat box 3 wel flink omlaag.


De man (1936) is sinds 1979 niet meer in Nederland ingeschreven en zegt dat hij op de Filipijnen woont. Hij handelt internationaal in (onder meer) militair materieel en reist veel. In Nederland houdt hij (middellijk) alle aandelen in een bv met handel in militaire voertuigen/onderdelen en in een bv die eigenaar is van het bedrijfspand. In dat pand zit een ingerichte verblijfsruimte (met zit-, slaap- en badkamer) waar hij in de maanden maart/april tot augustus/september geregeld verblijft en soms overnacht. Daarnaast gebruikt hij een Duitse vakantiewoning (van zijn zakenpartner) en heeft hij op de Filipijnen woonruimte. Partijen twisten of hij in 2015 in Nederland woont (nationaal én volgens verdragen) en of de aanslag IB/PVV 2015 niet te hoog is.

Woonplaats: band met Nederland Het hof vindt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat de man in 2015 een duurzame persoonlijke band met Nederland heeft. Belangrijk is dat hij in Nederland duurzaam woonruimte tot zijn beschikking heeft in het bedrijfspand en daar in de relevante maanden ook daadwerkelijk verblijft. Daarnaast wegen zijn Nederlandse nationaliteit, familiebanden in Nederland en zijn economische banden zwaar mee (aandelen en activiteiten via Nederlandse vennootschappen). Dat hij óók in Duitsland en op de Filipijnen verblijft, sluit een woonplaats in Nederland niet uit: de band met Nederland hoeft niet sterker te zijn dan met een ander land. Ook de belastingverdragen helpen hem niet. Zelfs als je aanneemt dat hij ook ‘inwoner’ is van de Filipijnen, ligt het middelpunt van zijn levensbelangen volgens het hof in Nederland; voor Duitsland komt het hof onder het oude verdrag tot dezelfde uitkomst.

Box 1/3: geen omkering, wel correcties De man doet een nihilaangifte. Toch krijgt de inspecteur géén omkering/verzwaring van de bewijslast: het hof vindt niet bewezen dat de man wist (of moest weten) dat hij door die aangifte een aanzienlijk bedrag aan belasting zou missen, gezien zijn verspreide verblijf en beperkte fiscale kennis. Voor de inhoud gaat het hof wel mee met een deel van de correcties. Het hof gelooft dat de man werkzaamheden verricht voor de Nederlandse handelsonderneming, maar ziet geen dienstbetrekking (geen gezagsverhouding). Het inkomen in box 1 wordt daarom resultaat uit overige werkzaamheden: € 76.297 (afgeleid uit twee stortingen in 2015). Box 3 valt juist lager uit: het vermogensrapport waar de inspecteur op leunt is te onzeker. Het hof sluit aan bij de eigen (eerdere) verklaring van de man en stelt zijn bezittingen op € 6.000.000; dat geeft een box‑3‑inkomen van € 239.146. Via interne compensatie komt de aanslag uit op box 1 € 76.297 en box 3 € 239.146 (belastingrente evenredig).

Bron: Hof Den Bosch, 10-12-2025 (gepubl. 16-12-2025), ECLI:NL:GHSHE:2025:3509
Wetgeving: art. 4 en art. 55 AWR, art. 2.1, art. 3.90 Wet IB 2001 en art. 5.2 Wet IB 2001, art. 8 EVRM

Eerste Kamer neemt pakket Belastingplan 2026 aan
Gepubliceerd op: Thursday December 18, 2025

De Eerste Kamer heeft dinsdag 16 december het pakket Belastingplan 2026 aangenomen. Alle wetsvoorstellen zijn aangenomen. Ook zijn vijf moties aangenomen.


Tijdens het debat is uitgebreid gesproken over de amendementen die de Tweede Kamer heeft aangenomen en die de belastingplannen hebben gewijzigd. De meningen over de inhoud van deze amendementen liepen uiteen, maar veel partijen waren het erover eens dat de effecten van de wijzigingen niet altijd even goed zijn doordacht. Het gaat onder meer om de aanpassing van de youngtimerregeling, de verhoging van de brandstofaccijnzen ten gunste van investeringen in het openbaar vervoer en de versnelde afbouw van de Wet Hillen, de fiscale regeling waarmee huiseigenaren met een (bijna) afgeloste hypotheek werden vrijgesteld van belastingheffing over het eigenwoningforfait.
Ook de herziening van het gehele belastingstelsel, en in het bijzonder het toeslagenstelsel, kwam aan de orde. De Eerste Kamer vraagt hier al langere tijd om, maar ziet nog geen concrete voortgang. Staatssecretaris Heijnen benadrukte dat er ingrijpende keuzes nodig zijn waarvoor breed maatschappelijk draagvlak vereist is. Het demissionaire kabinet vindt het niet aan zichzelf om deze keuzes te maken of noodzakelijke stappen te zetten.

Aangenomen moties

  • motie over een definitie voor complexiteit van het belastingstelsel.

  • motie over eenduidige en inzichtelijke verantwoording van belastingopbrengsten.

  • motie over een deugdelijke dekking in de Voorjaarsnota 2026.

  • motie over het behouden van meer elektrische voertuigen voor de Nederlandse tweedehandsmarkt.

  • motie over niet beoogde meeropbrengsten youngtimerregeling terugsluizen.

Bron: EK 16-12-2026, ‘Pakket Belastingplan 2026 aangenomen

Geen herinvesteringsreserve zonder concreet voornemen bij verkoop onderneming
Gepubliceerd op: Wednesday December 17, 2025

Een bv die haar onderneming verkoopt, mag alleen een herinvesteringsreserve vormen als zij aannemelijk maakt dat zij op de balansdatum een concreet voornemen tot herinvestering heeft.


De bv is in 2018 opgericht en heeft daarin een assurantiekantoor ingebracht. In 2019 verkoopt zij deze onderneming aan een coöperatie voor ruim € 900.000. In de aangifte Vpb 2019 vormt de bv een herinvesteringsreserve (HIR) voor de volledige verkoopwinst. De inspecteur accepteert dit niet en verhoogt de winst. De bv stelt dat zij het voornemen had om te participeren in een andere onderneming. De directeur van de bv heeft hiertoe in oktober 2020 in privé een overeenkomst van opdracht gesloten met een financieel adviesbureau. De inspecteur stelt dat op de balansdatum 31 december 2019 geen concreet voornemen bestond. Het geschil bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant gaat over de vraag of de dotatie aan de HIR terecht is geweigerd.

Voornemen niet aannemelijk De rechtbank oordeelt dat de bv niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op 31 december 2019 een concreet voornemen had om te herinvesteren. Dat de directeur nog niet financieel onafhankelijk was en een beperkt concurrentiebeding had afgesproken, is onvoldoende bewijs. De overeenkomst van opdracht helpt de bv ook niet. Deze is namelijk pas in oktober 2020 gesloten door de directeur in privé en rept met geen woord over een mogelijke participatie. Pas in een verklaring van september 2022, opgesteld nadat de inspecteur kritische vragen stelde, wordt voor het eerst gesproken over een participatiemogelijkheid. Uit de stukken blijkt bovendien dat partijen pas in 2022 daadwerkelijk over participatie hebben gesproken. Omdat een voornemen op de balansdatum ontbreekt, is het beroep ongegrond.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 08-12-2025 (gepubl. 16-12-2025), ECLI:NL:RBZWB:2025:8593
Wet: art. 3.54 Wet IB 2001 jo. art. 8 Wet Vpb 1969

Nieuwe aanpak regeldruk voor ondernemers krijgt vorm
Gepubliceerd op: Wednesday December 17, 2025

Het kabinet wil de regeldruk voor ondernemers fors terugdringen en heeft daarvoor een kabinetsbrede, minder vrijblijvende aanpak opgezet. Minister Karremans presenteert een eerste tussenstand van dit ‘aanvalsplan’ om honderden regels te schrappen of te vereenvoudigen.


Bij het ministerie van Financiën worden onder meer de volgende regelingen genoemd.

  1. Btw-registratie in EU-lidstaten bij levering van diensten/goederen aan EU-consumenten.

  2. Het indienen van een verklaring voor fictieve dienstbetrekkingen bij de Belastingdienst .

  3. Het per post moeten versturen van formulieren naar de Belastingdienst .

  4. Het registreren en aangeven van autobelastingen.

  5. Informatieverstrekking over duurzaamheid in de financiële sector.

  6. Naleven van 30%-regeling voor buitenlandse werknemers.

  7. Rapportage over duurzaamheid (Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD))

  8. Vergunningplicht voor cryptoactiva die ook als beleggingsobject kunnen worden aangemerkt (Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft)).

  9. Voldoen aan anti-witwasregels.

  10. Voldoen aan de eisen van de doorschuifregeling in de inkomstenbelasting (DSR).

De komende maanden zal het kabinet werken aan het schrappen en administratief luwer maken van de regels die reeds in kaart zijn gebracht en doorwerken aan het in kaart brengen van meer regels om het target van 500 te halen. Het verminderen van regeldruk kan op verschillende manieren. Regels die niet langer noodzakelijk zijn of proportioneel worden geacht, worden gedeeltelijk of volledig geschrapt. Bij andere regels wordt de doelgroep verkleind door het mkb of andere groepen vrij te stellen. Sommige verplichtingen hoeven minder vaak te worden uitgevoerd of termijnen worden verlengd, zodat ondernemers meer ademruimte krijgen. Waar dat kan, worden regels vereenvoudigd, gestroomlijnd en gestandaardiseerd

Bron: MvF 15-12-2025, nr. DGBI-O / 102323242

Hof laat aanslag staan door interne compensatie bij vergeten ab-inkomen
Gepubliceerd op: Tuesday December 16, 2025

Een aanslag die door een fout te laag is vastgesteld, mag in stand blijven via interne compensatie als blijkt dat een ander inkomensbestanddeel ter grootte van ruim € 1 miljoen is verzwegen.


Een man doet aangifte IB/PVV 2019 met een inkomen uit werk en woning van € 38.333. Hij geeft geen inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) of sparen en beleggen (box 3) op. De inspecteur wijkt bij de aanslag af en stelt het inkomen uit werk en woning vast op € 46.193 en het inkomen uit box 3 op € 75.970. Na bezwaar wordt het box 1-inkomen iets verlaagd naar € 46.183. De man is het hier niet mee eens en gaat in beroep, waarbij hij alleen de correctie in box 1 bestrijdt. De inspecteur stelt echter dat de totale aanslag niet te hoog is, omdat de man in 2019 minstens € 1.003.417 aan ab-inkomen heeft genoten dat volledig buiten de heffing is gebleven.

Interne compensatie toegestaan Gerechtshof Amsterdam stelt vast dat een beroep op interne compensatie mogelijk is zolang het uiteindelijke bedrag van de aanslag niet hoger wordt dan oorspronkelijk vastgesteld. De inspecteur heeft gemotiveerd gesteld dat de man ruim € 1 miljoen aan ab-inkomen heeft verzwegen. De man heeft dit niet betwist. Hierdoor is de aanslag, zelfs met de betwiste correcties in box 1, per saldo veel te laag vastgesteld. Het hof oordeelt dat de discussie over de looncorrecties in box 1 daardoor niet meer relevant is; zelfs als de man daar gelijk zou krijgen, blijft de aanslag in stand door de interne compensatie.

Wegingsfactor ongewijzigd Het hof ziet geen aanleiding om de wegingsfactoren voor de proceskostenvergoeding in bezwaar (0,5) en beroep (0,25) aan te passen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en kent geen vergoeding toe voor het hoger beroep.

Bron: Hof Amsterdam 19-11-2025 (gepubl.12-12-2025), ECLI:NL:GHAMS:2025:3291
Wet: art. 4.12 en 4.13 Wet IB 2001, art. 8:75 Awb

Ingrijpende aanpassingen arbeidsongeschiktheidsstelsel noodzakelijk
Gepubliceerd op: Tuesday December 16, 2025

Het arbeidsongeschiktheidsstelsel zit vast. Doorgaan op dezelfde weg is geen optie. Er zijn dringend ingrijpende veranderingen nodig in uitvoering én in wet- en regelgeving. Dat blijkt uit het Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) over de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).


In ‘Werk aan de WIA – naar een stelsel dat weer werkt’ adviseren onderzoekers onder meer om sociaal-medische beoordelingen niet langer alleen door verzekeringsartsen te laten doen en strengere voorwaarden te stellen aan verzoeken om herbeoordeling. Ook valt het advies om de IVA-uitkering voor nieuwe gevallen af te schaffen, omdat de beoordeling daarvoor te complex en tijdrovend is.
Volgens de onderzoekers zijn aanpassingen noodzakelijk door de stijgende WIA-instroom, sterk oplopende achterstanden en structurele tekortkomingen in het stelsel. Deze problemen versterken elkaar, zorgen voor langere onzekerheid voor mensen en leiden tot hoge maatschappelijke kosten.

Stijgende instroom De afgelopen tien jaar zijn ziekteverzuim en WIA-instroom fors toegenomen. Het ziekteverzuim ligt ruim boven de 5 procent, vergelijkbaar met het begin van deze eeuw. Jaarlijks stromen meer dan 60.000 mensen de WIA in; rond de invoering waren dat circa 35.000. De kans dat een werkende in de WIA terechtkomt is nu twee keer zo groot als vlak na 2006. Het aandeel uitkeringen voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid (IVA) steeg van 20% naar 40%. In totaal ontvangen 600.000 mensen een WIA-uitkering, ongeveer één op de dertien verzekerde werknemers.
De hogere instroom hangt deels samen met het langer doorwerken van oudere werknemers, door de hogere pensioenleeftijd en minder mogelijkheden voor vroegpensioen. De gemiddelde leeftijd van de beroepsbevolking ligt hoger en aanvragen van 60-plussers worden beperkt getoetst. Meer dan 40% van de instroom hangt samen met psychische aandoeningen, relatief vaak bij jongeren en vrouwen, wat past in een bredere maatschappelijke trend die ook in andere landen zichtbaar is.

Oplopende wachtlijsten Zonder extra maatregelen kunnen de achterstanden bij UWV in 2030 oplopen tot bijna 200.000 wachtenden, met gemiddelde wachttijden van ongeveer drie jaar. Dat wordt maatschappelijk onaanvaardbaar genoemd. Oorzaken zijn de toenemende instroom, de complexiteit van beoordelingen en het tekort aan verzekeringsartsen. Het aantal verzekeringsartsen zal naar verwachting niet stijgen, maar eerder dalen, waardoor wachttijden blijven oplopen.

Minimaal basispakket aan maatregelen Het IBO schetst een basispakket van maatregelen om de druk op de uitvoering te verlagen en de kwaliteit te verbeteren, waar een nieuw kabinet mee verder moet. Verzekeringsartsen moeten gerichter worden ingezet; een deel van hun taken kan en moet naar andere professionals. Onnodige herbeoordelingen moeten worden voorkomen door werkgevers (of hun dienstverleners) te verplichten een verzoek inhoudelijk te onderbouwen of te laten betalen voor een herbeoordeling door UWV.
Daarnaast zou de aparte uitkering voor blijvend volledig arbeidsongeschikten (IVA) moeten verdwijnen. Deze groep krijgt dan een WGA-uitkering, net als anderen die volledig arbeidsongeschikt zijn. Voor een IVA-uitkering moeten verzekeringsartsen nu beoordelen en onderbouwen dat iemand blijvend niet meer kan werken; dat is complex en tijdrovend. Afschaffing beperkt het aantal herbeoordelingsverzoeken en verbetert de financiële houdbaarheid. Ook preventie en activering moeten sterker naar voren komen, bijvoorbeeld via strenger toezicht, meer ondersteuning bij re-integratie vanuit de WIA en betere hulp aan werkgevers bij het opnieuw in dienst nemen van gedeeltelijk arbeidsongeschikten.

Aanvullende beleidsopties en afgeraden beleid Naast het basispakket zijn vijftien aanvullende maatregelen uitgewerkt waar politiek over kan besluiten, variërend van aanpassingen binnen het stelsel tot meer fundamentele wijzigingen. Voorbeelden zijn het centraal stellen van werkhervatting, of het loslaten van de koppeling tussen uitkering en vroegere loonhoogte en het maximeren van de uitkering op het niveau van het minimumloon. Dat laatste zou neer komen op een ingrijpende verandering van de sociale zekerheid.
Het IBO raadt af om de loondoorbetaling bij ziekte voor werkgevers terug te brengen van twee naar één jaar. Deze verplichting wordt “een van de krachtigste en meest succesvolle maatregelen” genoemd om ziekteverzuim en daaropvolgende arbeidsongeschiktheid te beperken. Verkorting naar één jaar zou leiden tot hogere wachtlijsten, meer instroom in de WIA en hogere kosten. Bovendien re-integreren veel mensen in het tweede ziektejaar nog bij hun werkgever, terwijl terugkeer naar werk vanuit een uitkering aanzienlijk lastiger is.

Bron: Ministerie SZW 12-12-2025, ‘Ingrijpende aanpassingen van arbeidsongeschiktheidsstelsel noodzakelijk

Abusievelijke aanvraag KOR leidt toch tot belastingplicht
Gepubliceerd op: Monday December 15, 2025

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat een gemachtigde bevoegd was om deelname aan de kleineondernemersregeling aan te vragen. De naheffingsaanslag is terecht, ondanks dat de aanvraag abusievelijk was gedaan.


Een ondernemer wordt in november 2019 door haar gemachtigde aangemeld voor de kleineondernemersregeling (KOR). De inspecteur bevestigt de deelname bij brieven van december 2019. In maart 2021 verzoekt de gemachtigde om beëindiging van de KOR, omdat deze abusievelijk was aangevraagd. De inspecteur wijst dit af, omdat de regeling minimaal drie jaar geldt. Ondertussen heeft de ondernemer over 2020 aangifte omzetbelasting gedaan met € 785 verschuldigde omzetbelasting en € 3.131 voorbelasting. De inspecteur verleent een teruggaaf van € 2.346. In juni 2023 legt de inspecteur een naheffingsaanslag op van € 3.131. De ondernemer stelt dat zij de deelname aan de KOR niet heeft aangevraagd en niemand daartoe heeft gemachtigd. Ook beroept zij zich op het vertrouwensbeginsel, omdat de inspecteur haar voor 2022 heeft uitgenodigd voor het doen van aangifte.

Machtiging toereikend voor aanvraag KOR Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de toepassing van de KOR zodanig samenhangt met het doen van aangiften omzetbelasting dat de machtiging moet worden geïnterpreteerd als mede betrekking hebbend op de aanvraag van deelname aan de KOR. De gemachtigde heeft zelf niet aangegeven dat hij niet bevoegd was, maar enkel dat hij abusievelijk de KOR heeft aangevraagd. De ondernemer kan zich niet herinneren dat zij de bevestigingsbrieven heeft gezien, maar heeft daar geen actie op ondernomen. Nu de machtiging toereikend was, de deelname door de inspecteur is verleend en de ondernemer gedurende 2020 aan de voorwaarden voldeed, is de KOR van toepassing in 2020.

Geen beroep op vertrouwensbeginsel Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. De ondernemer heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij voor 2020 is uitgenodigd tot het doen van aangifte. Wel is zij voor 2022 uitgenodigd, maar kort daarna ontving zij een brief dat deze uitnodiging abusievelijk was verzonden omdat zij in 2022 nog deelnam aan de KOR. Hieraan kan geen in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend dat de KOR met terugwerkende kracht was beëindigd. Bovendien had de inspecteur voorafgaand aan de teruggaafbeschikking tweemaal nadrukkelijk geweigerd de deelname te beëindigen. De naheffingsaanslag omvat naast het eerder ten onrechte teruggegeven bedrag van € 2.346 ook de door de ondernemer in rekening gebrachte omzetbelasting van € 785, die zij op grond van artikel 37 Wet OB 1968 verschuldigd is. De verzuimboete wordt hangende het beroep verminderd tot nihil. Het beroep is daarom gegrond.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant, 01-12-2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:8458
Wet: art. 25; art. 25a en art. 37 Wet OB 1968

Wet rechtsherstel box 3 niet van toepassing bij hoger voordeel
Gepubliceerd op: Thursday December 11, 2025

Hof Den Haag oordeelt dat het voordeel uit sparen en beleggen moet worden berekend met toepassing van artikel 5.2 Wet IB 2001, ook al is het te betalen belastingbedrag door een lagere vrijstelling voor buitenlands voordeel per saldo hoger dan bij toepassing van de Wet rechtsherstel box 3.


Een vrouw heeft over 2019 aangifte ib/pvv gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 77.522 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 37.909. De grondslag sparen en beleggen bedraagt € 1.787.410 en bestaat uit bank- en spaarrekeningen, beleggingen en onroerende zaken in het buitenland. De aanslag is conform de aangifte opgelegd. De inkomstenbelasting over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen bedraagt € 11.372, maar met inachtneming van € 8.025 aan aftrek elders belast inkomen is dit op de aanslag verminderd tot € 3.347. De vrouw verzoekt het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen te bepalen met inachtneming van de Wet rechtsherstel box 3. Volgens die wet bedraagt het belastbare inkomen uit sparen en beleggen € 42.808 en de daarover verschuldigde inkomstenbelasting € 12.842. Met inachtneming van € 10.421 aan aftrek elders belast inkomen bedraagt de verschuldigde inkomstenbelasting € 2.421. Het geschil betreft de vraag of het belastbare inkomen uit sparen en beleggen en de voorkoming van dubbele belasting moet worden bepaald met inachtneming van de Wet rechtsherstel box 3.

Wet rechtsherstel alleen bij lager voordeel Het hof oordeelt dat toepassing van de Wet rechtsherstel box 3 op grond van artikel 1 lid 3 van die wet uitsluitend openstaat voor gevallen waarin dit tot een lager voordeel uit sparen en beleggen leidt. Daarvan is geen sprake, omdat het voordeel volgens artikel 5.2 Wet IB 2001 € 37.909 bedraagt en volgens de Wet rechtsherstel box 3 € 42.808. Uit de systematiek van de inkomstenbelasting in samenhang met de belastingverdragen volgt dat eerst het belastbare inkomen uit sparen en beleggen wordt bepaald aan de hand van de toepasselijke nationale wetgeving. Vervolgens verleent Nederland een vrijstelling voor de belasting op inkomensbestanddelen die aan het buitenland zijn toegewezen. De belastingverdragen verplichten Nederland niet tot het in aanmerking nemen van een hoger voordeel uit sparen en beleggen en het verlenen van een hogere vrijstelling. De rendementsgrondslag in het buitenland kan dus niet buiten beschouwing worden gelaten bij de berekening. De mengvorm die de vrouw bepleit, waarbij voor verschillende vermogensbestanddelen de oude of nieuwe berekeningsmethode wordt toegepast, is in strijd met de systematiek van de Wet IB 2001 en de Wet rechtsherstel box 3. Het hof bekrachtigt de uitspraak van de rechtbank.

Bron: Hof Den Haag 16-10-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:2400
Wet: art. 1 en art. 3 Wet rechtsherstel box 3 en art. 5.2 Wet IB 2001

Box 3: termijnverlenging nadere motivering bezwaren en verzoeken
Gepubliceerd op: Thursday December 11, 2025

De termijn om het bezwaar of verzoek box 3 nader te motiveren door het formulier Opgaaf werkelijk rendement in te dienen bedraagt 12 weken. Naar aanleiding van vragen en signalen van meerdere fiscaal dienstverleners heeft de Belastingdienst besloten om de indieningstermijn voor fiscaal dienstverleners te verlengen tot 1 mei 2026.


De Belastingdienst heeft brieven verzonden met het verzoek om ingediende bezwaarschriften en verzoeken nader toe te lichten door het formulier Opgaaf werkelijk rendement in te vullen en in te sturen. Deze brieven zijn verstuurd aan alle belastingplichtigen die een bezwaarschrift of verzoek met betrekking tot box 3 hebben ingediend en in aanmerking komen voor aanvullend rechtsherstel.

Nieuwe termijn De termijn om een ingediend bezwaar en verzoek nader te motiveren is verlengd tot 1 mei 2026. De Belastingdienst verzoekt om niet voor alle bezwaarschriften en verzoeken te wachten tot deze datum, maar om de formulieren in te dienen als deze gereed zijn. Op die manier kunnen de bezwaarschriften en verzoeken zo snel mogelijk behandeld worden.

Voor wie geldt de nieuwe termijn? De verlengde indieningstermijn geldt voor situaties waarbij het bezwaar of verzoek door een fiscaal dienstverlener of professioneel rechtsbijstandsverlener is ingediend, of die zich inmiddels als gemachtigde heeft gesteld.

Bron: Forum Fiscaal Dienstverleners 08-12-2025, ‘Box 3: termijnverlenging nadere motivering bezwaren en verzoeken
Wet: art. 5.2 Wet IB 2001

Staatsobligaties en VvE aandeel gelden in box 3 als overige bezittingen
Gepubliceerd op: Wednesday December 10, 2025

Hof Den Haag oordeelt dat staatsobligaties en een VvE-aandeel als overige bezittingen kwalificeren. Het lagere fictieve rendement voor bank- en spaartegoeden is daarom niet van toepassing.


Een belastingplichtige krijgt voor 2019 een aanslag ib/pvv opgelegd berekend naar een inkomen uit sparen en beleggen van € 88.342 op basis van het Besluit rechtsherstel box 3. Tot zijn vermogen behoren negatief renderende buitenlandse staatsobligaties ter waarde van ruim € 1 miljoen en een aandeel in een VvE ter waarde van € 4.405. De inspecteur past op beide vermogensbestanddelen het rendement voor overige bezittingen toe van 5,59%. De man stelt dat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Hij meent dat staatsobligaties en banktegoeden qua risicoprofiel en rendement vergelijkbaar zijn. Het is volgens hem disproportioneel dat aan staatsobligaties een fictief rendement van 5,59% wordt toegekend, terwijl het fictief rendement op banktegoeden slechts 0,08% bedraagt. Voor het VvE-aandeel geldt volgens de man dat dit als banktegoed moet worden aangemerkt omdat de VvE fiscaal transparant is. De man vraagt om verlaging van het inkomen uit sparen en beleggen tot € 32.049. Het werkelijk behaalde rendement is hoger dan het forfaitaire rendement volgens de Herstelwet.

Geen gelijke gevallen tussen obligaties en banktegoeden Hof Den Haag oordeelt dat op de staatsobligaties en het VvE-aandeel niet hetzelfde fictieve rendement mag worden toegepast als op banktegoeden, omdat geen sprake is van gelijke gevallen. Het houden van banktegoeden en het beleggen in obligaties zijn geen gelijke gevallen. Voor banktegoeden gelden andere wettelijke regels dan voor obligaties, welke regels mede van invloed zijn op het risicoprofiel en het rendement. Er is daarom geen sprake van verboden discriminatie tussen spaarders en beleggers in staatsobligaties. Hetzelfde geldt voor het VvE-aandeel. Ook hiervoor gelden andere wettelijke regels dan voor banktegoeden. Uit het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2024 volgt bovendien dat een VvE-aandeel als overige bezitting moet worden aangemerkt.

Geen schending gelijkheidsbeginsel De box 3-heffing leidt tot een schending van het gelijkheidsbeginsel bij iedere heffing naar een voordeel dat hoger is dan het werkelijke rendement. Dat is bij de man niet het geval, aangezien hij in 2019 een werkelijk rendement heeft behaald dat uitstijgt boven het forfaitair rendement volgens de Herstelwet. De aanslag is niet te hoog vastgesteld. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Bron: Hof Den Haag 16-10-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:2401
Wet: art. 5.2 Wet IB 2001

 

Financieel Administratieve Dienstverlening Op Maat