- Alphen aan den Rijn

- Amsterdam

- 's Hertogenbosch

Uw boekhouding laten doen?

Ervaar zorgeloos boekhouden en haal het maximale uit uw bedrijf.


Nieuws en actualiteiten

Werkgevers vrezen complexe loontransparantiewet vanaf 2027
Gepubliceerd op: Thursday November 27, 2025

Werkgevers kampen met de invoering van de wet die bedrijven vanaf 2027 verplicht om loonverschillen tussen mannen en vrouwen openbaar te maken, aldus het FD.


De wetgeving rond loontransparantie moet vanaf 2027 bijdragen aan het verkleinen van de loonkloof tussen mannen en vrouwen, maar werkgevers vrezen vooral een ingewikkelde uitvoering en extra administratie. De verplichtingen vloeien voort uit de Europese Gender Pay Directive, waarmee de EU via meer transparantie de hardnekkige loonkloof wil terugdringen. In Nederland bedraagt die loonkloof nog ruim 10%, iets lager dan het EU-gemiddelde.

Alle organisaties moeten hun loonstructuren transparanter maken, terwijl werkgevers met meer dan honderd werknemers bovendien moeten rapporteren over de gemiddelde loonkloof en deze gegevens openbaar maken. Voor bedrijven met 250 of meer werknemers is jaarlijkse rapportage voorzien, voor ondernemingen met 100 tot 250 medewerkers eens per drie jaar. Als er een verschil van meer dan 5% bestaat dat niet objectief te rechtvaardigen is, moeten werkgevers maatregelen nemen om dit verschil te verkleinen.

Forse administratieve lasten Onderzoek van het CBS bij grote werkgevers laat zien dat bij een meerderheid van de organisaties het gemiddelde uurloon van vrouwen minstens 5% lager ligt dan dat van mannen. Werkgeversorganisatie VNO-NCW onderschrijft de doelstelling van gelijke beloning, maar noemt de voorgestelde regels uiterst complex en wijst op de forse administratieve lasten. Deze zorgen spelen ook in andere EU-landen en waren mede aanleiding om de inwerkingtreding in Nederland uit te stellen tot 1 januari 2027, zodat de uitvoering eenvoudiger en werkbaarder kan worden ingericht.

Vakbond FNV reageert juist kritisch op het uitstel en op de nadruk op complexiteit. Volgens de vakbond is het technisch niet moeilijk voor werkgevers om loondata en geslacht van werknemers te koppelen; het probleem is eerder dat gelijke beloning veel geld kan kosten. FNV becijfert dat vrouwen door vertraging van de wet jaarlijks tussen de € 1,9 en 3,8 miljard mislopen.

Bron: FD 24-11-2025.

Standpunt interne compensatie tussen IB en PVV bij ambtshalve vermindering belastingaanslag
Gepubliceerd op: Thursday November 27, 2025

De Kennisgroep formeel recht heeft de vraag beantwoord of interne compensatie tussen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen mogelijk is in het kader van het nemen van een beslissing op een verzoek om ambtshalve vermindering van een belastingaanslag.


Op grond van artikel 9.1, derde lid, Wet IB 2001 geschiedt de heffing van inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen door middel van één belastingaanslag, indien de belastingplichtige voor de inkomstenbelasting ook premieplichtig is voor de volksverzekeringen.

Met toepassing van dit artikel is aan een belastingplichtige een gecombineerde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Nadat de aanslag IB/PVV onherroepelijk was komen vast te staan, heeft de belastingplichtige op grond van artikel 9.6 Wet IB 2001 verzocht om de aanslag ambtshalve te verminderen. Volgens de belastingplichtige is de verschuldigde inkomstenbelasting bij het opleggen van de aanslag op een te hoog bedrag vastgesteld.

Bij de behandeling van dit verzoek heeft de inspecteur enerzijds geconstateerd dat te veel inkomstenbelasting is geheven en anderzijds dat te weinig premie volksverzekeringen is geheven. De situatie zoals beschreven in artikel 45aa, onderdeel e, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 is in deze casus niet aan de orde.

Vraag Is interne compensatie tussen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen  toegestaan bij het nemen van een beslissing op een verzoek om ambtshalve vermindering?

Antwoord Nee. Ook in de sfeer van ambtshalve vermindering is interne compensatie tussen twee afzonderlijke heffingen, ook al zijn deze verenigd in één belastingaanslag, niet toegestaan.

Bron: Belastingdienst, kennisgroepstandpunt nr. KG:206:2025:3.

Beoordeling ‘substantieel werk’ bij grensarbeid strikt op 25%-norm
Gepubliceerd op: Wednesday November 26, 2025

De Hoge Raad oordeelt dat bij grensarbeid alleen arbeidstijd en/of loon meetellen voor de 25%-norm om te bepalen of iemand substantieel in de woonstaat werkt. Andere omstandigheden mogen niet meewegen.


De zaak draait om een werknemer die in meerdere EU-lidstaten werkt en de vraag of het Nederlandse of een ander socialezekerheidsstelsel van toepassing is. De Sociale verzekeringsbank (SVB) en de werknemer verschillen van mening over de uitleg van het begrip ‘substantieel gedeelte van de werkzaamheden’ in de woonstaat. De Centrale Raad van Beroep had eerder geoordeeld dat ook andere omstandigheden dan arbeidstijd en loon mochten meewegen. De Hoge Raad heeft hierover prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de EU.

Strikte uitleg 25%-norm bij grensarbeid Het Hof van Justitie EU verduidelijkt dat bij de beoordeling of een werknemer een substantieel deel van zijn werkzaamheden in de woonstaat verricht, uitsluitend gekeken mag worden naar het aandeel van arbeidstijd en/of loon in die staat. De grens ligt bij 25%. Andere factoren, zoals de aard van het werk of persoonlijke omstandigheden, mogen niet worden meegenomen. Ook moet de beoordeling plaatsvinden op basis van de verwachte situatie in de komende twaalf maanden. De Hoge Raad volgt deze uitleg en vernietigt het eerdere oordeel van de Centrale Raad van Beroep, omdat die ten onrechte andere omstandigheden had meegewogen.

De zaak wordt terugverwezen naar de Centrale Raad van Beroep voor een nieuwe beoordeling, waarbij alleen arbeidstijd en/of loon in de woonstaat bepalend zijn.

Bron: HR 21-11-2025.

Prejudiciële vraag aan HvJ: vormt overdracht verhuurd appartementencomplex een overgang van een algemeenheid van goederen
Gepubliceerd op: Wednesday November 26, 2025

Is de overdracht van een verhuurd appartementencomplex een overgang van een algemeenheid van goederen? De Hoge Raad legt hierover prejudiciële vragen voor aan het HvJ, met name over de toepassing van artikel 37d Wet OB 1968 bij vrijgestelde verhuur en de rol van de intentie van de verkoper.


Belanghebbende heeft een kantoorgebouw getransformeerd naar een woongebouw met 77 woonappartementen. Afgezien van één appartement heeft belanghebbende de appartementen drieënhalve maand verhuurd, voordat zij het gebouw in verhuurde staat heeft geleverd aan een beleggingsmaatschappij. Die beleggingsmaatschappij heeft de verhuur ongewijzigd voortgezet. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de levering van het gebouw aan de beleggingsmaatschappij niet onder het bereik van art. 37d Wet OB 1968 (algemeenheid van goederen) valt. Volgens de inspecteur is een nieuw gebouw ontwikkeld met het oog op verkoop daarvan en niet met het oog op het ontwikkelen van een eigen economische activiteit bestaande in het duurzaam exploiteren van dat gebouw. Nu het gebouw binnen twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikneming is geleverd, is die levering belast met omzetbelasting. Op die grond is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd.

Volgens hof Arnhem-Leeuwarden (17 mei 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4044NTFR 2022/2147) is de levering van het gebouw aan te merken als een overgang van een algemeenheid van goederen in de zin van artikel 37d Wet OB 1968, zodat geen sprake is van een levering (niet-leveringsbeginsel) en die overdracht dus buiten de heffing van omzetbelasting blijft. Het hof heeft de naheffingsaanslag daarom vernietigd.

De staatssecretaris heeft cassatieberoep ingesteld. Daarin is aangevoerd dat de aard van de economische activiteit van belanghebbende ‘projectontwikkeling’ is en het gebouw een tot de voorraad van de projectontwikkelaar behorende zaak vormt. De koper – een beleggingsmaatschappij – had niet de bedoeling deze activiteit voort te zetten en bij deze maatschappij vormt het gebouw een bedrijfsmiddel dat een heel andere economische functie vervult. Dit brengt mee dat sprake is van een levering van een goed zonder meer.

De Hoge Raad werpt eerst de vraag op of het niet-leveringsbeginsel ook kan gelden in gevallen waarin de betrokken goederen, zoals in het onderhavige geval, worden gebruikt voor een van btw vrijgestelde economische activiteit (vrijgestelde verhuur). De Hoge Raad legt deze vraag voor aan het hof van Justitie. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is de toepassing van artikel 37d Wet OB 1968 aan de orde. In dat verband twijfelt de Hoge Raad eraan of daarbij de intentie van de verkoper van belang is. Is voor toepassing van artikel 37d Wet OB 1968 vereist dat degene die een onroerend goed ontwikkelt en verkoopt, de intentie heeft gehad om zelf duurzaam het onroerend goed te exploiteren. Of volstaat dat dit onroerend goed door de verkoper wordt verhuurd en wordt geleverd in verhuurde staat, zodat met dit onafscheidelijke geheel een zelfstandig economische activiteit kan worden uitgeoefend. Ook deze vraag is voorgelegd aan het hof van Justitie.

Bron: HR 21-11-2025.

Vaststelling percentage invorderingsrente per 1 januari 2026
Gepubliceerd op: Tuesday November 25, 2025

De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit gepubliceerd met het percentage invorderingsrente dat geldt vanaf 1 januari 2026. Het percentage is vastgesteld op 4,3%.


De bevriezing van de invorderingsrente op 4,3% geldt zonder nadere beleidswijziging in ieder geval totdat het uitvoeringstechnisch mogelijk is om voor belastingen en toeslagen verschillende percentages invorderingsrente te hanteren.

Bron: MvF 03-11-2025, Stb. 2025, 383.

Mogelijkheid tot wijziging partnerverdeling box 3 na collectieve uitspraak
Gepubliceerd op: Tuesday November 25, 2025

A-G Koopman vindt dat partners na een collectieve uitspraak in een massaalbezwaarprocedure alsnog de verdeling van de box 3-grondslag mogen wijzigen.


Een man en zijn partner maken bezwaar tegen hun aanslag IB/PVV 2017, specifiek over de verdeling van de grondslag sparen en beleggen. Hun bezwaar loopt mee in de massaalbezwaarprocedure over de vermogensrendementsheffing. Na het ‘Kerstarrest’ verklaart de inspecteur het bezwaar gegrond en volgt een verminderingsbeschikking. De partners willen daarna de onderlinge verdeling van box 3 wijzigen, maar de inspecteur wijst dit af omdat de aanslagen volgens de wet al onherroepelijk vaststaan. De rechtbank twijfelt of deze strikte uitleg wel klopt en stelt prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.

Uitleg wettelijke regeling en knelpunten massaal bezwaar Volgens de wet mogen fiscale partners de verdeling van box 3 wijzigen tot het moment waarop beide aanslagen onherroepelijk zijn, of tot zes weken na een uitspraak van de Hoge Raad als die tot onherroepelijkheid leidt. In een massaalbezwaarprocedure wordt de aanslag echter direct onherroepelijk bij de collectieve uitspraak, terwijl de partners dan vaak nog niet weten wat de financiële gevolgen zijn. Dit leidt tot rechtsongelijkheid: partners in een individuele procedure krijgen wél zes weken bedenktijd na duidelijkheid, partners in massaal bezwaar niet.

A-G: uitzondering nodig bij massaal bezwaar A-G Koopman vindt dat deze situatie een niet-verdisconteerde bijzondere omstandigheid is. De wetgever heeft bij de wetswijzigingen niet voorzien dat de massaalbezwaarprocedure tot deze rechtsongelijkheid zou leiden. Daarom moet de beperking uit art. 2.17(4) Wet IB 2001 buiten toepassing blijven voor zover die verhindert dat partners na de verminderingsbeschikking hun verdeling nog aanpassen. De A-G adviseert de Hoge Raad om te bepalen dat partners tot zes weken na de dagtekening van de verminderingsbeschikking alsnog een verzoek tot wijziging mogen indienen.

Bron: PHR 07-11-2025.

Vermelden e-mailadres in bezwaarformulier geen toestemming voor digitale bekendmaking uitspraak
Gepubliceerd op: Tuesday November 25, 2025

Het invullen van een e-mailadres in een verplicht veld van een digitaal bezwaarformulier betekent niet automatisch dat de gemeente uitspraken per e-mail mag versturen. De Hoge Raad vernietigt de eerdere uitspraak en verklaart het verzet gegrond.


Een man krijgt in juli 2022 naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd door de gemeente Leiden. Hij maakt digitaal bezwaar via het contactformulier op de gemeentelijke website, waarbij hij verplicht zijn e-mailadres moet invullen. De inspecteur verklaart het bezwaar ongegrond en stuurt de uitspraak per e-mail. De man stelt dat hij deze uitspraak niet heeft ontvangen en dat hij geen toestemming heeft gegeven voor digitale verzending. Hij dient opnieuw bezwaar in, maar de inspecteur verklaart dit niet-ontvankelijk. De rechtbank behandelt het tweede bezwaar als beroep tegen de eerste uitspraak en oordeelt dat dit te laat is ingediend, omdat de beroepstermijn volgens de rechtbank al was gaan lopen na de e-mail van de inspecteur. De man voert in verzet aan dat hij nooit expliciet heeft ingestemd met digitale bekendmaking.

Kenbaarheidsvereiste bij digitale bekendmaking De Hoge Raad oordeelt dat het enkel invullen van een e-mailadres in een verplicht veld van een digitaal bezwaarformulier niet betekent dat de indiener akkoord gaat met digitale bekendmaking van uitspraken. Het formulier vermeldt niet dat het e-mailadres hiervoor wordt gebruikt en de indiener heeft geen expliciete keuze gekregen. Ook het feit dat een ontvangstbevestiging per e-mail wordt gestuurd, is onvoldoende om aan te nemen dat de verdere correspondentie digitaal mag verlopen. De uitspraak op bezwaar is daarom niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt.

Omdat de uitspraak op bezwaar niet correct is bekendgemaakt, begint de beroepstermijn pas te lopen op het moment dat de man daadwerkelijk kennisneemt van de uitspraak. De rechtbank moet nu vaststellen wanneer dat is gebeurd. De Hoge Raad verklaart het verzet gegrond en vernietigt de eerdere uitspraak.

Bron: HR 21-11-2025.

Nieuwsbrief Loonheffingen 2026 gepubliceerd
Gepubliceerd op: Thursday November 20, 2025

De Belastingdienst heeft de eerste uitgave van de Niewsbrief Loonheffingen 2026 gepubliceerd. In de nieuwsbrief staat informatie over de nieuwe regels vanaf 1 januari 2026 voor het inhouden en betalen van de loonheffingen.


In de Nieuwsbrief Loonheffingen 2026 staat onder andere informatie over de volgende onderwerpen:

  • aanpassingen RVU-drempelvrijstelling en pseudo-eindheffingstarief

  • aanpassing van de fietsregeling in de loonheffingen

  • versoberen van de regeling voor het vergoeden van extraterritoriale kosten

  • wijzigingen in de loonkostenvoordelen (LKV’s)

Eventuele aanvullingen op de onderwerpen in deze eerste uitgave en wijzigingen op het Belastingplan 2026, andere wetsvoorstellen of ministeriële regelingen staan in de volgende uitgave van de nieuwsbrief. De tarieven, bedragen en percentages voor 2026 publiceert de Belastingdienst in december als een afzonderlijke bijlage bij deze nieuwsbrief.

Bron: Belastingdienst, 17-11-2025.

Wet plan van aanpak witwassen in werking per 1 januari 2026
Gepubliceerd op: Thursday November 20, 2025

Het besluit met de inwerkingtredingsdatum van de Wet plan van aanpak witwassen is gepubliceerd. De wet treedt in werking op 1 januari 2026, met één uitzondering.


De Wet plan van aanpak witwassen gaat om een verbod op transacties vanaf € 3.000 in contanten. Het verbod moet gaan gelden voor beroeps- of bedrijfsmatige handelaren in goederen.

De inwerkingtreding van de acceptatieplicht van contant geld voor betalingen onder de € 3.000, geregeld in artikel IIA van de Wet plan van aanpak witwassen, zal pas in werking treden als het besluit met uitzonderingen op de acceptatieplicht gereed is. Dat besluit is momenteel in voorbereiding en zal nog openbaar geconsulteerd worden, voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State worden voorgelegd en worden voorgehangen bij de Tweede Kamer.

Bron: MvF 03-11-2025.

Navorderingsaanslag box 3 vernietigd omdat inspecteur onvoldoende vereiste voortvarendheid betracht
Gepubliceerd op: Thursday November 20, 2025

Het hof vernietigt de navorderingsaanslag ib/pvv en de boetebeschikking over 2015, omdat de inspecteur niet voortvarend genoeg heeft gehandeld.


Een man heeft in de jaren 2015 en 2016 twee bankrekeningen in Italië aangehouden, waarvan één samen met zijn broer. In zijn aangiften ib/pvv over deze jaren heeft hij geen inkomen uit sparen en beleggen opgegeven. De inspecteur ontvangt in 2019 via internationale uitwisseling informatie over deze buitenlandse tegoeden en vraagt de man om opheldering. De man reageert niet inhoudelijk op herhaalde verzoeken om informatie. Uiteindelijk legt de inspecteur navorderingsaanslagen en vergrijpboeten op over 2015 en 2016, waarbij hij uitgaat van volledige gerechtigdheid van de man tot de Italiaanse banktegoeden. De man stelt dat hij slechts deels gerechtigd is en dat het saldo deels aan een derde toekomt, maar kan dit niet onderbouwen.

Navorderingsaanslag vernietigd wegens gebrek aan voortvarendheid Het hof oordeelt dat de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslag over 2015 niet voortvarend genoeg heeft gehandeld. De inspecteur had al in maart 2019 voldoende aanwijzingen om een onderzoek te starten, maar wachtte ruim negen maanden met het opvragen van nadere informatie. Omdat deze vertraging niet wordt verklaard, vervalt de bevoegdheid tot navorderen voor 2015. De navorderingsaanslag en de bijbehorende boete en belastingrente over 2015 worden vernietigd.

Aanslag en boete 2016 grotendeels in stand, boete verlaagd Voor 2016 is de navorderingsaanslag binnen de reguliere termijn opgelegd. Het hof vindt aannemelijk dat de man volledig gerechtigd is tot de Italiaanse banktegoeden en dat hij bewust geen box 3-inkomen heeft aangegeven. De inspecteur mag daarom navorderen en een vergrijpboete opleggen. Wel verlaagt het hof de boete tot 150% van de nagevorderde belasting, omdat het element recidive vervalt en de ernst van de overtreding dat rechtvaardigt.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 04-11-2025.

 

Financieel Administratieve Dienstverlening Op Maat