Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de managementvergoeding die een man via zijn eenmanszaak
ontvangt van zijn eigen bv, loon is uit (fictieve) dienstbetrekking. De stichting
die de aandelen houdt, is fiscaal transparant, waardoor sprake is van een aanmerkelijk
belang.
Een man exploiteert sinds 2011 een eenmanszaak en richt in 2013 meerdere vennootschappen
op. De aandelen van zijn holding-bv worden gehouden door een door hem opgerichte stichting,
die fiscaal als transparant geldt. Vanuit de holding ontvangt de eenmanszaak van de
man in 2018 een managementfee van € 65.000. De inspecteur rekent deze vergoeding aan
als loon uit dienstbetrekking. De man stelt daarentegen dat de inkomsten winst uit
onderneming vormen.
Managementfee is geen ondernemingswinst Het hof vindt dat geen sprake is van een objectieve onderneming. De man heeft slechts
één opdrachtgever, een gelieerde partij, en verricht geen andere activiteiten. Hij
kwalificeert daarom niet als ondernemer voor de inkomstenbelasting.
Fictieve dienstbetrekking via aanmerkelijk belang Omdat de stichting fiscaal transparant is, houdt de man een aanmerkelijk belang in
de holding-bv. De arbeidsverhouding met die bv kwalificeert daarom als een fictieve
dienstbetrekking. De managementfee moet worden aangemerkt als loon op grond van artikel
10 Wet op de loonbelasting 1964.
De eerdere correspondentie met de inspecteur wekt volgens het hof geen in rechte te
beschermen vertrouwen dat de inkomsten als winst uit onderneming mochten worden behandeld.
In 2031 blijven zowel de AOW-gerechtigde leeftijd (67 jaar en drie maanden) als de
aanvangsleeftijd (17 jaar en drie maanden) gelijk aan die in 2030.
Hoewel de levensverwachting in 2031 iets toeneemt ten opzichte van 2030, blijft deze
stijging onder de drempel voor aanpassing. De CBS-prognoses tonen herstel van de
levensverwachting na de coronapandemie. Afgelopen jaren was sprake van lagere levensverwachting
voor 65-jarigen door oversterfte, wat ertoe leidde dat de AOW-leeftijd langer op 67
jaar bleef staan. Het CBS gaat er nu van uit dat de tijdelijke impact van corona op
de sterftecijfers voorbij is. Op de langere termijn wordt een langzamere stijging
van de levensverwachting verwacht. Belangrijke zekerheid voor burgers is dat de AOW-leeftijd,
eenmaal wettelijk vastgesteld, niet tussentijds kan worden verhoogd of verlaagd, wat
bijdraagt aan voorspelbaarheid in de oudedagsvoorziening.
Pensioenrichtleeftijd In 2027 blijft de pensioenrichtleeftijd ongewijzigd op 68 jaar. Sinds de inwerkingtreding
per 1 juli 2023 van de Wet toekomst pensioenen komt de fiscale pensioenrichtleeftijd
als zodanig niet meer terug in het fiscale kader. De fiscale pensioenrichtleeftijd
blijft nog wel van belang voor het overgangsrecht.
Het kabinet monitort jaarlijks de effecten van de verhoging van de AOW-leeftijd. Uit
de zesde SEO-monitor blijkt dat werknemers langer doorwerken en later met pensioen
gaan. Het gebruik van sociale zekerheid neemt toe door de hogere instroomleeftijd.
Er zijn (nog) geen aanwijzingen dat socialezekerheidswetten als de WIA en WW gebruikt
worden voor vervroegde uittreding. De RVU-regeling wordt sinds kort meegenomen in
de monitor, maar twee jaar data is nog te kort voor harde conclusies.
De Hoge Raad verduidelijkt in dit arrest hoe rechters een beroep op betalingsonmacht
bij griffierecht moeten beoordelen. Daarbij worden de richtlijnen uit het arrest van
2015 (ECLI:NL:HR:2015:354) geactualiseerd.
Het beroep van belanghebbende op betalingsonmacht met betrekking tot het in cassatie
verschuldigde griffierecht, is door de griffier van de Hoge Raad afgewezen. Belanghebbende
heeft het griffierecht vervolgens onder protest betaald. De Hoge Raad grijpt de zaak
aan om zijn richtlijnen voor de behandeling van een beroep op betalingsonmacht uit
HR 20 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:354, NTFR 2015/972, te actualiseren. Het beroep op betalingsonmacht wordt gehonoreerd als aannemelijk
is dat sprake is van betalingsonmacht doordat (i) het netto-inkomen waarover de rechtzoekende
maandelijks kan beschikken minder bedraagt dan 95% van de voor een alleenstaande geldende
(maximale) bijstandsnorm, ongeacht de gezinssamenstelling van de rechtzoekende, en
verder (ii) dat hij niet beschikt over vermogen waaruit het griffierecht kan worden
betaald. Inkomen en vermogen van een eventuele fiscale partner dienen bij het inkomen
en vermogen van de rechtzoekende te worden opgeteld. Wat betreft het toetsingstijdstip
gaat het om het inkomen en vermogen in de periode tussen het moment dat de griffier
de rechtzoekende voor de eerste keer op de verschuldigdheid van het griffierecht heeft
gewezen en het einde van de voor de betaling ervan gestelde termijn.
Hier acht de Hoge Raad het niet aannemelijk dat het maandelijkse netto-inkomen van
belanghebbende in de relevante periode, minder bedraagt dan 95% van de voor een alleenstaande
geldende (maximale) bijstandsnorm. Daarom wordt het beroep van belanghebbende op betalingsonmacht
(definitief) niet gehonoreerd. De klachten van belanghebbende worden verworpen onder
verwijzing naar artikel 81 lid 1 Wet RO. (Cassatieberoep ongegrond.)
De staatssecretaris van Financiën heeft het Verzamelbesluit aanmerkelijk belang 2025
gepubliceerd. Dit besluit vervangt het besluit van 9 maart 2018, nr. 2018-27139.
In het besluit is een nieuw hoofdstuk 3. Inkomen uit aanmerkelijk belang opgenomen met daarin een nieuw onderdeel 3.1. Vererfd aanmerkelijk belang en binnen 24 maanden afboeking reguliere voordelen
op verkrijgingsprijs. Hierin staan beleidsstandpunten over de toepassing van artikel 4.12a Wet IB 2001.
Aan hoofdstuk 4. Reguliere voordelen (nieuwe nummering) zijn toegevoegd een onderdeel 4.3. Forfaitair voordeel uit vrijgestelde beleggingsinstellingen en buitenlandse beleggingslichamen en een onderdeel 4.4. Fictief regulier voordeel. Hierin zijn beleidsstandpunten opgenomen over de toepassing van het forfaitair rendement
en het fictief regulier voordeel (artikel 4.13, eerste lid, onderdeel a, artikel 4.13,
eerste lid, onderdeel f, en volgende, Wet IB 2001).
De volgende onderdelen in het besluit zijn nieuw, gewijzigd, dan wel verduidelijkt.
Daarnaast zijn een drietal technische onvolkomenheden hersteld.
2.1. Overschrijding 5%-bezitscriterium bij beleggingsinstelling – technisch herstel
3.1.1. Vererfd aanmerkelijk belang en verkrijging krachtens erfrecht – nieuw
3.1.2. Volgtijdelijk overlijden en dividenduitkering binnen twee jaar na eerste overlijden
(eerste erflater) – nieuw
3.1.3. Vererfd aanmerkelijk belang en toerekening inkomen uit aanmerkelijk belang
aan partner van erflater – nieuw
4.3.1. Forfaitair voordeel bij aandelen in blote eigendom en vruchtgebruik – nieuw
4.3.2. Forfaitair voordeel bij immigratie of emigratie in de loop van het jaar – nieuw
4.3.3. Forfaitair voordeel bij meerderjarigheid kind in de loop van het kalenderjaar
– nieuw
4.4.1. Schulden bij eigen vennootschap; winstrechtverplichting en nominale waarde
– nieuw
4.4.2. Schulden bij eigen vennootschap; ondernemingsschuld voor ondernemerswoning
– nieuw
4.4.3. Overgangsbepaling vereisten hypotheekrecht bij oversluiten eigenwoningschuld
– nieuw
5.2. Verkrijgingsprijs; aandelen in blote eigendom, vruchtgebruik aandelen en toepassing
forfaits – nieuw
5.4. Negatieve verkrijgingsprijs en vervreemdingsvoordeel bij toepassing doorschuifregeling
bij overlijden of bij schenking – nieuw
5.5. Omvorming van gewone aandelen in preferente aandelen en verlettering van aandelen
– verduidelijking en wijziging
5.8. Vervreemding aandelen aan echtgenoot – verduidelijking
5.10. Legaat van aanmerkelijkbelangaandelen – technisch herstel
5.14. Informeel kapitaal onzakelijke lening en borg – wijziging en verduidelijking
5.15. Saldering negatieve en positieve vervreemdingsvoordeel bij emigratie – nieuw
6.1.1. Juridische splitsing in het zicht van verdeling huwelijksgemeenschap – verduidelijking
6.2.4. Tezamen met partner indirect aanmerkelijk belang en doorschuiffaciliteit –
nieuw
6.2.5. Zonder economisch belang geen indirect aanmerkelijk belang in ander lichaam
– nieuw
6.3. Partiële verdeling van een nalatenschap en doorschuiving – technisch herstel
6.4.2. Overdracht aandelen tegen schuldigerkenning onmiddellijk gevolgd door kwijtschelding
van de koopschuld – verduidelijking
6.5. Preferente aandelen – verduidelijking
6.6. Aandelenruil en ongelijke tegenprestatie – wijziging
8.3. Belastingkorting en niet verrekend verlies ontstaan bij overlijden – nieuw
8.4. Belastingkorting en fiscaal partnerschap in voorafgaand kalenderjaar – nieuw
13. Citeertitel – nieuw
Dit besluit treedt in werking met ingang van 12 november 2025. Het besluit van 9 maart
2018, nr. 2018-27139 (Stcrt. 2018, 15751) wordt ingetrokken met de inwerkingtreding van dit besluit.
De Wet behoud verlaagd btw-tarief op cultuur, media en sport is in het Staatsblad
gepubliceerd.
Met deze wet wordt geregeld dat het verlaagde btw-tarief van 9% op cultuur, media
en sport per 1 januari 2026 behouden blijft. De btw op logies wordt per die datum
wel verhoogd naar 21%.
De wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2026.
Staatssecretaris Heijnen stuurt de Tweede Kamer de tweede Nota van Wijziging op het
wetsvoorstel Belastingplan 2026 en het wetsvoorstel Overige Fiscale Maatregelen 2026.
Tweede Nota van Wijziging Belastingplan 2026 De inhoudelijke wijziging betreft de zogenaamde lucratiefbelangregeling in de inkomstenbelasting,
specifiek bedoeld om te voorkomen dat belastingplichtigen via bepaalde routes profiteren
van belastingvoordelen wanneer ze belangen in vennootschappen uitbreiden of deze via
bepaalde structuren onderbrengen in lichamen waarin ze een aanmerkelijk belang verkrijgen.
De wijziging sluit loopholes om te waarborgen dat ook bij overdracht of herstructurering
alsnog belasting wordt geheven over gerealiseerde rendementen, zodat een verlies op
een aanmerkelijk belang niet onverrekend kan worden gebruikt om eerdere voordelen
in box 2 teniet te doen.
Pseudo-eindheffing fossiele auto’s Verder past de nota de regeling rond de pseudo-eindheffing op fossiele auto’s aan,
door duidelijker te bepalen over welk tijdvak de heffing verschuldigd is (het aangiftetijdvak),
en door een delegatiebepaling in te voeren waarmee de minister via lagere regelgeving
kan vaststellen wat als woon-werkverkeer wordt gezien. Dit zorgt voor verduidelijking
bij werkgevers en sluit beter aan bij praktijkvragen over wat voor de heffing als
woon-werkverkeer telt. Ook wordt tijdelijk de motorrijtuigenbelasting (mrb) op nul
gezet voor bepaalde vrachtwagens (categorie N2) die eerder onder dubbele heffing (mrb
én vrachtwagenheffing) zouden vallen, met een definitieve harmonisatie van voertuigdefinities
naar Europese begrippen vanaf 2027. Daarmee worden lastenverzwaring en administratieve
onduidelijkheid voor eigenaren van deze voertuigen voorkomen. Daarnaast zijn er technische
aanpassingen in verschillende wetten, zoals het afstemmen van begrippen voor maximaal
toegestane massa in de vrachtwagenheffing en motorrijtuigenbelasting, evenals correcties
voor betreffen de belasting op leidingwater en bij rijdende winkels.
Tweede Nota van Wijziging Overige Fiscale Maatregelen 2026 In het wetsvoorstel is voorgesteld dat de beëindiging van de teruggaafregeling in
de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 gekoppeld is aan de inwerkingtreding van
de vrachtwagenheffing (artikel 2 van de Wet vrachtwagenheffing). Daarmee wordt beoogd
de regeling te laten vervallen op het moment dat de vrachtwagenheffing in werking
treedt. Deze nota van wijziging brengt een technische verbetering aan door de beëindiging
van de teruggaafregeling te koppelen aan artikel 30 van de Wet vrachtwagenheffing,
zijnde de inwerkingtreding van de verlaagde tarieven in de motorrijtuigenbelasting
(mrb) voor vrachtauto’s. Door de beëindiging van de teruggaafregeling te koppelen
aan de inwerkingtreding van artikel 30 van de Wet vrachtwagenheffing wordt verzekerd
dat deze regeling vervalt op het moment dat de verlaagde mrb-tarieven van toepassing
worden. Dit is van belang, omdat vanaf dat moment er geen ruimte meer is voor een
teruggaaf op basis van de samenstelling van het wagenpark: het mrb-tarief voor vrachtauto’s
is dan teruggebracht tot het minimum dat de Eurovignetrichtlijn voorschrijft.
De Algemene Rekenkamer concludeert in een recent onderzoek dat het parlement onvoldoende
informatie krijgt over belastingontvangsten om haar controlerende taak goed uit te
voeren.
Jaarlijks ontvangt het Rijk ruim € 301,6 miljard aan belastingen, maar de verantwoording
hierover is versnipperd: cijfers en toelichtingen zijn verspreid over verschillende
jaarverslagen en beleidsartikelen van diverse ministeries. Hierdoor wordt het voor
Kamerleden lastig om te achterhalen of belastingmaatregelen daadwerkelijk opleveren
wat was beoogd, en om te beoordelen waar het belastingstelsel eenvoudiger of effectiever
kan.
Toelichtingen ontbreken Een groot deel van de belastingopbrengsten wordt wel benoemd in het Financieel Jaarverslag
van het Rijk en het jaarverslag van het ministerie van Financiën, maar toelichtingen
op verschillen tussen raming en werkelijke opbrengst ontbreken vaak of zijn zeer summier.
Ook ontbreekt een meerjarig overzicht waardoor Kamerleden geen inzicht krijgen in
trends over langere termijn. Daarnaast ontbreekt een periodieke rapportage waarmee
het parlement kan nagaan wat het effect is geweest van invoering of aanpassing van
belastingmaatregelen uit het jaarlijkse belastingplan. Parlementariërs krijgen na
invoering van zo’n maatregel meestal geen gestructureerde terugkoppeling over behaalde
opbrengsten ten opzichte van de raming.
De informatie die Kamerleden ontvangen over de inkomstenbelasting beperkt zich tot
één totaalbedrag, zonder uitsplitsing naar bijvoorbeeld inkomenscategorieën of boxen.
Relevante beleidsvragen over bijvoorbeeld een lastenverschuiving van vermogen naar
arbeid kunnen hierdoor buiten het zicht blijven. De Rekenkamer laat zien dat veel
meer detailinformatie beschikbaar is, zoals een uitsplitsing van het inkomen naar
box 1, 2 en 3, en binnen box 1 naar verschillende inkomensvormen als loon, winst uit
onderneming, en inkomsten uit eigen woning.
Verder signaleert het rapport dat mogelijke juridische risico’s als gevolg van slepende
belastingprocedures niet in de verantwoording worden opgenomen, terwijl deze risico’s
tot flinke tegenvallers kunnen leiden, zoals bleek bij de box 3-arresten die voor
tientallen miljarden euro’s impact hadden.
Aanbevelingen De Rekenkamer doet diverse aanbevelingen: centraliseer alle informatie in het jaarverslag
van Financiën, voeg meer detail toe over de belastinggrondslagen en lastendruk, en
rapporteer jaarlijks over doelstellingen en resultaten van belastingmaatregelen. De
minister van Financiën heeft toegezegd diverse aanbevelingen over te nemen en het
parlement nauwer bij het proces te betrekken.
Vanaf 1 januari 2026 treedt een nieuwe regeling in werking: de herziening btw-aftrek
bij investeringsdiensten.
Dit zijn grote verbouwings- en onderhoudsdiensten (bijvoorbeeld schilderwerk, isolatie
of dakrenovatie) vanaf € 30.000 aan een onroerende zaak. De btw-aftrek bij deze investeringsdiensten
staat niet meer meteen vast, maar wordt na het jaar van ingebruikname nog vier jaar
lang gevolgd. Dit is de zogenoemde herzieningsperiode.
In de herzieningsperiode moet men elk jaar bekijken of de verhouding tussen belast
en vrijgesteld gebruik nog hetzelfde is als in het jaar dat de investeringsdienst
in gebruik is genomen. Is dat niet zo? En is het verschil groter dan 10%? Dan is het
nodig een deel van de afgetrokken btw te herzien. De nieuwe regeling geldt voor alle
diensten die vanaf 1 januari 2026 voor het eerst in gebruik worden genomen. Het moment
van eerste ingebruikname van de investeringsdienst zal vaak samenvallen met het moment
waarop de dienst wordt afgerond.
De Belastingdienst heeft een nieuwe Administratiecheck voor horecaondernemers gepubliceerd.
Dit helpt ondernemers om vanaf het begin de administratie goed op te zetten en bij
te houden.
Met de horeca administratiecheck is het eenvoudig na te gaan of de administratie voldoet
aan de wettelijke eisen. De check geeft tips om de administratie goed in te richten
en grip te houden op belastingzaken. Een goede administratie helpt bij het doen van
aangifte en het op tijd betalen van belastingen.
De check bestaat uit drie onderdelen: afrekenen, bijhouden en bewaren. Via negen korte
vragen krijg je inzicht in keuzes die invloed hebben op de kwaliteit van de administratie.
Bij elk antwoord verschijnt een toelichting met uitleg, tips en adviezen. De resultaten
zijn op te slaan in een overzichtelijke checklist.