Is in een onherroepelijke uitspraak vastgesteld dat in een bepaald jaar een onderneming
is gestaakt? Dan kan de ondernemer niet jaren later een stakingsverlies claimen.
Bij het opleggen van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over 2009 is de inspecteur
ervan uitgegaan dat een ondernemer in 2009 zijn onderneming heeft gestaakt. De ondernemer
procedeert tegen deze navorderingsaanslag. Uiteindelijk bereiken de partijen tijdens
de zitting een compromis. Daardoor wijzigt de Belastingdienst de navorderingsaanslag
zo dat de stakingswinst € 100.000 bedraagt. De belastingrechter heeft uitspraak gedaan
conform het compromis. De ondernemer gaat later nog in cassatie tegen deze uitspraak.
Maar uiteindelijk trekt hij dat cassatieberoep in, evenals zijn latere verzoek om
herziening van deze uitspraak. Wel verzoekt de man later om een ambtshalve vermindering
van zijn nihilaanslag over 2017. Hij motiveert dit verzoek met de stelling dat hij
in 2017 nog een stakingsverlies heeft geleden. Wanneer de fiscus dit verzoek om ambtshalve
vermindering afwijst, gaat de man in beroep.
Wel procesbelang, geen hoorrecht geschonden Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt ten eerste vast dat het beroep van de man ontvankelijk
is, omdat hij een procesbelang heeft. Dit procesbelang is gelegen in de mogelijkheid
tot verliesverrekening. Maar de rechtbank verwerpt vervolgens de stelling van de man
dat zijn hoorrecht is geschonden. De inspecteur heeft tweemaal data voor een hoorzitting
voorgesteld. Hoewel de man daarbij de gelegenheid is geboden om met een alternatieve
datum te komen, heeft hij deze gelegenheid niet benut. De man werpt tegen dat hij
de hoorzitting tot nader order heeft willen uitstellen omdat hij eerst reacties van
diverse instanties op diverse verzoeken wilde ontvangen. Deze stelling maakt echter
niet dat de Belastingdienst het hoorrecht heeft geschonden.
Staking in 2009 stond vast Ten slotte gaat de rechtbank na of de inspecteur terecht het verzoek om ambtshalve
vermindering heeft afgewezen. De rechtbank merkt op dat in de voorafgaande beroepsprocedure
de partijen en de rechter al zijn uitgegaan van een staking in 2009. Voor dat jaar
is ook een stakingswinst in aanmerking genomen. Deze uitspraak staat onherroepelijk
vast. Dat betekent dat in 2009 de fiscale afrekening heeft plaatsgevonden. Er is dan
geen ruimte meer om voor 2017 nog een verlies uit de onderneming in aanmerking te
nemen. Het verzoek om de ambtshalve vermindering is daarom terecht afgewezen.
Het aanvraagloket voor de subsidieregeling emissieloze bedrijfsauto’s (SEBA) gaat
23 april 2024 vanaf 7.00 open. Het beschikbare budget is € 30 miljoen.
Het subsidiepercentage voor grote ondernemingen is in 2024 7% (was 10%). Voor middelgrote
ondernemingen blijft het subsidiepercentage 10% en voor kleine ondernemingen 12%.
2024 is het laatste jaar dat SEBA aangevraagd kan worden. RVO meldt dat het geen nut heeft om subsidie aan te vragen voor een bedrijfsauto die
voor het aanvraagmoment van de SEBA al in het RDW-kentekenregister staat. De eerste
toekenningen worden half mei verwacht.
Voor Rechtbank Zeeland-West-Brabant is een forfaitair rendement van € 302 significant
hoger dan een werkelijk rendement van € 177. En dus moet dan nader rechtsherstel plaatsvinden.
Een vrouw heeft in haar aangifte inkomstenbelasting over 2019 een grondslag sparen
en beleggen aangegeven van € 432.888. Deze grondslag bestaat volledig uit bank- en
spaarrekeningen na aftrek van het heffingsvrije vermogen. Nadat de Belastingdienst
rechtsherstel conform het Besluit rechtsherstel box 3 heeft geboden, bedraagt het
box 3-inkomen van de vrouw over 2019 € 302. De vrouw gaat toch in beroep. Tijdens
de zitting voor de rechtbank komt vast te staan dat haar werkelijk rendement over
het box 3-vermogen in 2019 € 177 heeft bedragen. De rechtbank vindt dat verschil significant
en biedt daarom nader rechtsherstel door het box 3-inkomen over 2019 te verlagen tot
€ 177. Ook krijgt de vrouw een vergoeding van wettelijke rente toegekend. Deze vergoeding
is berekend over de periode tussen de datum van betaling van de in strijd met het
eigendomsrecht geheven box 3-heffing en de datum van terugbetaling daarvan.
De Eerste Kamer heeft tegen de extra verhoging van het wettelijk minimumloon gestemd.
Hierdoor gaat de extra verhoging met 1,2% per 1 juli niet door. De reguliere indexering
van het minimumloon gaat wel door.
De Tweede Kamer heeft in oktober een amendement aangenomen om het wettelijk minimumloon
extra te verhogen. Hiervoor was een spoedwet nodig. De Eerste Kamer heeft nu tegen
deze spoedwet gestemd, waardoor de extra verhoging niet doorgaat. Zoals gebruikelijk
wordt het minimumloon vanaf 1 juli wel regulier geïndexeerd, ofwel aangepast aan de
groei van de cao-lonen. Daarom stijgt het minimumloon met 3,09%. Daarmee wordt het
minimumloon per 1 juli € 13,68 per uur bruto. Dit werkt ook door in uitkeringen zoals
de bijstand, AOW en UWV-uitkeringen.
Aandeleninkoop Er is ook een motie aangenomen door de Eerste Kamer om een aantal belastingverhogingen
die bedoeld waren ter dekking van de extra verhoging van het minimumloon terug te
draaien. In het amendement is voorgesteld de verhoging van het minimumloon te bekostigen
door:
het belasten van de inkoop van eigen aandelen gelijk aan de belasting op het uitkeren
van dividend, met een opbrengst van € 1,2 miljard;
een taakstellende verhoging van de bankenbelasting met € 350 miljoen;
een verhoging van het (top)tarief in box 2 en box 3 met 2%, met een opbrengst van
circa € 450 miljoen.
Op advies van staatssecretaris Van Rij is de motie aangepast en worden de maatregelen
teruggedraaid tot de bekostiging van de verhoging van het minimumloon van € 820 miljoen.
Vanaf 22 mei 2024 is het voor iedereen mogelijk om een Verklaring Omtrent het Gedrag
(VOG) digitaal aan te vragen. Het is ook nog steeds mogelijk om een VOG bij de gemeente
aan te vragen.
Werkgevers kunnen de digitale VOG voor hun medewerkers klaarzetten via Justis.nl (https://www.justis.nl/producten/verklaring-omtrent-het-gedrag/werkgevers-en-organisaties). Hiervoor moet de werkgever over eHerkenning (EH2+ en EH3 of hoger) beschikken.
De werkgever heeft altijd de verantwoordelijkheid om de VOG op echtheid en juistheid
te controleren. Ook moet de Berichtenbox bij de medewerker zijn geactiveerd. Dat doet
men door aan te geven dat de screeningsautoriteit Justis een organisatie is waar men
digitale post van wil ontvangen. Ook moet een actueel, werkend e-mailadres worden
opgegeven. Dit zijn eenmalige stappen. Een digitale of papieren VOG via Justis kost
€ 33,85. Een digitale VOG ontvangt men alleen bij een digitale aanvraag. Vraagt men
een VOG aan via de gemeente, dan kan men de VOG niet digitaal ontvangen.
Gratis VOG voor vrijwilligers Vrijwilligers die met kinderen of kwetsbare personen werken, kunnen gratis een VOG
aanvragen. Organisaties die in aanmerking willen komen voor de regeling voor een gratis
VOG, kunnen zich aanmelden via de website https://www.gratisvog.nl. Het CIBG (onderdeel van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) beoordeelt
of de organisatie aan de voorwaarden voldoet en laat haar dit weten.
Verschillen De digitale VOG bevat grotendeels dezelfde informatie als de papieren VOG. Alleen
het postadres van de aanvrager is weggelaten. De verschillen zitten vooral in de vorm:
de digitale VOG is roze en de papieren VOG is blauw. De zichtbare echtheidskenmerken,
zoals het watermerk, zijn vervangen door onzichtbare, digitale echtheidskenmerken.
Werkgevers Als werkgever is het van belang dat de medewerker vooraf goed wordt geïnformeerd
als de werkgever de VOG digitaal van de medewerker wil ontvangen. De medewerker beslist
altijd zelf over de keuze hoe hij de VOG wenst te ontvangen: op papier of digitaal.
Bovendien is het belangrijk dat de medewerker weet dat een digitale VOG alleen ontvangen
kan worden als de medewerker de Berichtenbox heeft geactiveerd. Het is de verantwoordelijkheid
van de werkgever om VOG’s te controleren op juistheid en echtheid. Na ontvangst van
de digitale VOG voert men een tweeledige controle uit. Eerst moet worden vastgesteld
of de inhoud van de VOG klopt: controleer het opgegeven screeningsprofiel. Daarna
controleert men of de VOG echt is via de validatievoorziening van de Justitiële Informatiedienst:
https://www.validatie.nl. Deze validatievoorziening is een veilige online tool van de overheid, waarmee de
betrouwbaarheid van een digitaal document kan worden vastgesteld. Om fraude te voorkomen
is het noodzakelijk dat men deze tool gebruikt om de authenticiteit van elke ontvangen
digitale VOG vast te stellen.
Planning De mogelijkheid om de VOG digitaal te ontvangen wordt van maart tot en met mei 2024
in fases uitgeroldom er zeker van te zijn dat de systemen goed blijven werken. Dit
betekent dat niet iedereen direct vanaf de introductie gebruik kan maken van een digitale
VOG. Uitrol vindt plaats op basis van het KvK-nummer.
Kan men met een beroep op dwaling het nadeel van het terugnemen van de bedrijfsopvolgingsregeling
bij faillissement van de overgedragen onderneming voorkomen? Niet als het risico van
faillissement niet is overwogen op het moment van schenking, aldus Rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Op 29 september 2014 krijgen drie kinderen 25 certificaten van aandelen in een bv
geschonken van hun ouders. De certificaten hebben bij de ouders tot een aanmerkelijk
belang (ab) behoord. De begunstigden passen in hun aangiftes schenkbelasting met betrekking
tot deze schenking van certificaten de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) toe. Een zoon
van de schenkers heeft dankzij de BOR recht op een voorwaardelijke vrijstelling van
€ 444.790. In 2017 overlijdt de vader van deze man en de bv gaat failliet. De kinderen
van de erflater en hun moeder, die mede handelt als executeur-testamentair, ondertekenen
een overeenkomst. Hierin stellen zij dat zij bij de schenking van de certificaten
het voornemen hadden om de desbetreffende onderneming minstens vijf jaren voort te
zetten. Maar zij waren zich niet bewust van het risico van een voortijdig faillissement.
Daarom willen zij met een beroep op dwaling de geschonken certificaten gratis terug
leveren aan hun moeder.
Vervallen BOR bij faillissement mag niet zijn verwacht De Belastingdienst verwerpt dit beroep op dwaling en neemt daarom de toepassing van
de BOR terug. Volgens de rechtbank is dat terecht. Om met succes een beroep op dwaling
te kunnen doen, moeten zowel de ouders als de kinderen op het moment van de schenking
van de certificaten in een bepaalde veronderstelling hebben verkeerd. Namelijk dat
een faillissement van de bv binnen vijf jaar na de schenking niet zou leiden tot het
vervallen van de BOR. Maar daarvoor is vereist dat de ouders en de kinderen toen al
rekening hielden met een voortijdig faillissement van de bv. In deze zaak was dat
niet het geval. Hun adviseur heeft verklaard pas in 2016 bekend te zijn met een reëel
risico van faillissement. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarde voor een beroep
op dwaling.
Rechtbank Noord-Holland staat een inkorting van de maximale looptijd van een beschikking
30%-regeling toe als dat het gevolg is van gewijzigde wetgeving.
Een man krijgt voor zijn tewerkstelling in Nederland op 25 april 2016 een beschikking
voor de toepassing van de 30%-regeling. Deze 30%-beschikking vermeldt een looptijd
te hebben van 1 april 2016 tot en met 31 maart 2024. Maar de beschikking bevat ook
een voorbehoud van wijziging in wet- en regelgeving. Inderdaad vindt per 1 januari
2019 zo’n wijziging plaats doordat de maximale looptijd van de 30%-regeling wordt
verkort van acht naar vijf jaar. Daarbij is sprake van slechts beperkt overgangsrecht.
Voor de man betekent dit dat zijn werkgever tot en met 31 maart 2021 de 30%-regeling
toepast. De man stelt dat de beperkte werking van het overgangsrecht een inbreuk vormt
op het non-discriminatiebeginsel en het eigendomsrecht. Ook zou de vroegtijdige beëindiging
van de 30%-regeling een individuele en buitensporig zware last voor de man vormen.
Wetgever koos bewust voor beperkt overgangsrecht De rechtbank merkt op dat de belastingrechter wetten in formele zin niet mag toetsen
aan algemene rechtsbeginselen. Wil de belastingrechter een wettelijke bepaling buiten
toepassing laten, dan moeten bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Het moet
dan gaan om omstandigheden die de wetgever onvoldoende in zijn overweging heeft betrokken.
Daardoor zou toepassing van de wettelijke bepaling in strijd komen met algemene rechtsbeginselen.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt echter dat de wetgever bewust heeft gekozen voor een
beperkt overgangsrecht. Bovendien heeft de verkorting van de maximale looptijd van
de 30%-regeling geen materieel terugwerkende kracht. Verder is een wetswijziging in
zijn algemeen een geldige reden om de looptijd van een beschikking in te korten. Het
is daardoor eerder zo dat oude en nieuwe situaties gelijk in plaats van ongelijk worden
behandeld. De rechtbank ziet evenmin in waarom de versobering van de 30%-regeling
de man harder raakt dan andere belastingplichtigen. Daarom is zijn beroep ongegrond.
Rechtbank Noord-Holland vindt het opleggen van een betaalverzuimboete niet passend
als de belastingplichtige al duidelijk bereid is om haar fiscale verplichtingen te
voldoen.
Een accountantskantoor dient namens een bv een aangifte omzetbelasting in over het
tweede kwartaal 2022. De bv moet volgens deze aangifte € 138.880 aan omzetbelasting
betalen. Zij voldoet echter slechts € 1.752. Voor het resterende bedrag krijgt zij
een naheffingsaanslag omzetbelasting en een betaalverzuimboete van 3% opgelegd. Vervolgens
gaat de bv in bezwaar en beroep tegen de verzuimboete. Zij stelt dat ze van het accountantskantoor
een onjuiste versie van de btw-aangifte heeft ontvangen. In deze onjuiste versie stond
een te betalen bedrag aan omzetbelasting van € 1.752 vermeld. Deze omstandigheid is
voortgekomen uit een softwarefout. Zodra deze fout is ontdekt, hebben de bv en haar
accountant direct maatregelen getroffen om te voorkomen dat deze situatie zich nogmaals
kan voordoen. Verder wijst de bv erop dat zij al tientallen jaren tijdig haar verschuldigde
omzetbelasting heeft betaald. Daarnaast neemt zij deel aan horizontaal toezicht.
Slechts beperkt verwijtbaar verzuim De rechtbank oordeelt dat inspecteur zijn afwijzing van het bezwaarschrift onvoldoende
heeft gemotiveerd. Wel concludeert de rechtbank dat de fout in het softwaresysteem
van de accountant voor rekening van de bv komt. Er is dus geen sprake van afwezigheid
van alle schuld. In beginsel is de betaalverzuimboete daarom terecht opgelegd. Maar
de rechtbank stelt ook dat de bv slechts een beperkt verwijt valt te maken. Door complicatie
in de zwangerschap van zijn dochter en een brand in het bedrijfspand was het begrijpelijk
dat de bestuurder van de bv de onjuiste versie van de aangifte niet als zodanig had
herkend.
Verzuimboete moet correct gedrag stimuleren Bovendien redeneert de rechtbank dat het opleggen van een verzuimboete is bedoeld
om ondernemers te prikkelen om regelconform gedrag te vertonen. Maar de bv is al volledig
bereid om te voldoen aan haar fiscale verplichtingen. Dit blijkt uit haar betalingsverleden,
haar maatregelen om herhaling van de fout te voorkomen en haar deelname aan het horizontaal
toezicht. Onder zulke omstandigheden schiet het opleggen van een verzuimboete het
beoogde doel ver voorbij. Daarom vermindert de rechtbank de betaalverzuimboete tot
nihil.
Begin 2024 zijn er in Nederland 1,5 miljoen MKB-bedrijven. Zo’n 69% meer als tien
jaar geleden. De groeit van het aantal MKB-bedrijven komt vooral door de toename van
het aantal zzp’ers.
Het MKB bestaat uit 1,25 miljoen zzp’ers, 258.000 microbedrijven (2 tot 10 werkzame
personen) en bijna 55.000 klein- en middenbedrijven (10 tot 250 werkzame personen).
In de horeca nam het aantal klein- en middenbedrijven sterker toe dan het aantal zzp’ers
en microbedrijven, met name binnen de restaurants en andere eetgelegenheden. Ook binnen
de informatie en communicatie nam het aantal klein- en middenbedrijven relatief toe,
met name in de IT-dienstverlening. Door een toename bij de architecten- en ingenieursbureaus
en de arbeidsbemiddeling is de zakelijke dienstverlening gegroeid.
Veel zzp’ers Het aantal MKB-bedrijven in de bedrijfstak vervoer en opslag is in tien jaar tijd
bijna verdubbeld naar ruim 66.000, met name door de groei van het aantal zzp’ers en
microbedrijven in deze bedrijfstak. Zo is het aantal zzp’ers in de bedrijfstakken
taxivervoer en goederenwegvervoer (onder andere bezorgdiensten) meer dan verdrievoudigd.
In de bouwnijverheid is het aantal zzp’ers meer dan verdubbeld naar ruim 231.000 in
de afgelopen tien jaar. Binnen de nijverheid (geen bouw) en energie is het aantal
energiebedrijven meer dan verdrievoudigd, naar bijna 3.000.
Toename bedrijven Grootste groeier in de afgelopen tien jaar zijn de uitgeverijen van software. Begin
2024 waren er 305 MKB-bedrijven op dat gebied, ruim zes keer zoveel als in 2014. Het
aantal particuliere beveiligingsdiensten (12.000) is meer dan vervijfvoudigd sinds
2014. Dat geldt ook voor het aantal MKB-bedrijven in de callcenters, buizen- en kabelleggers,
en de drankenindustrie (vooral bierbrouwerijen). Het aantal webwinkels is in de afgelopen
tien jaar ruim verdrievoudigd naar iets meer dan 101.000.
Afname bedrijven Vergeleken met 2014 is de grootste afname bij draadgebonden telecommunicatie (-35%),
tankstations (-28%) en drukkerijen (-21%). Ook het aantal cafés is in deze periode
met 20% gedaald naar iets meer dan 8.000.
Als een ondernemer zakelijke afspraken noteert in zijn privé-agenda, is zo’n agenda
een onderdeel van zijn administratie dat onder de wettelijke bewaarplicht valt.
Een man drijft een belastingadvieskantoor in de vorm van een eenmanszaak. Tijdens
een bij hem ingesteld boekenonderzoek verklaart hij zakelijke aangelegenheden in zijn
privéagenda te hebben genoteerd. De inspecteur verzoekt de ondernemer daarom zijn
privéagenda’s over 2012 tot en met 2015 over te leggen dan wel ter inzage te verstrekken.
De man heeft hieraan niet voldaan. Hij verklaart niet meer te beschikken over deze
privé-agenda’s. Vervolgens heeft de inspecteur een informatiebeschikking gegeven.
Volgens Hof Den Bosch is dat terecht. Daarop gaat de belastingadviseur in cassatie.
Ondernemer had privé-agenda’s kunnen bewaren De Hoge Raad gaat ervan uit dat de ondernemer inderdaad niet meer over de privéagenda’s
beschikt. Maar net zoals het hof meent de Hoge Raad dat de privéagenda’s gegevensdragers
zijn die behoren tot de administratie van de belastingadviseur. Op grond van de wettelijke
bewaarplicht had de ondernemer die agenda’s daarom zeven jaar moeten bewaren. Verder
volgt uit het dossier dat de man niet in reactie op het verzoek van de inspecteur
heeft aangevoerd dat hij als gevolg van overmacht niet meer beschikt over de privéagenda’s.
Een en ander brengt mee dat de inspecteur de informatiebeschikking terecht heeft gegeven.
Daaraan doet niet af dat de belastingadviseur niet meer beschikt over de agenda’s.
De Hoge Raad verklaart daarom zijn cassatieberoep ongegrond.
Bron: Hoge Raad 05-04-2024, Hof Den Bosch 12-01-2022 (gepubl. 20-01-2022).